In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [verweerster] over de rechtmatigheid van een ontslag op staande voet. [appellant] was werkzaam als operator bij [verweerster], een bedrijf dat zich richt op de afvalverbrandingsindustrie en waardevolle metalen recyclet. In april 2018 ontstond bij [verweerster] het vermoeden dat werknemers, waaronder [appellant], goud ontvreemden tijdens het winningsproces. Na een personeelsbijeenkomst waarin de ernst van de situatie werd besproken, werd op 14 oktober 2018 een camera geplaatst om het winningsproces te monitoren. Op 27 november 2018 werd [appellant] uitgenodigd voor een gesprek over de verdenking van ontvreemding, maar hij verscheen niet. Vervolgens ontving hij op 28 november 2018 een ontslagbrief wegens het ontvreemden van bedrijfseigendommen.
In eerste aanleg verzocht [appellant] om vernietiging van het ontslag en om zijn terugkeer naar het werk, maar de kantonrechter wees zijn verzoek af. In hoger beroep vraagt [appellant] om herstel van de arbeidsovereenkomst en betaling van achterstallig loon, terwijl [verweerster] verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van [appellant]. Het hof oordeelt dat indien [appellant] inderdaad bedrijfseigendommen heeft ontvreemd, dit een dringende reden voor ontslag op staande voet kan zijn. Het hof laat [verweerster] toe om bewijs te leveren van de ontvreemding en houdt verdere beslissingen aan tot na de bewijslevering.