In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de kinderalimentatie die de man moet betalen voor hun twee minderjarige kinderen is vastgesteld op nihil gedurende zijn vrijwillige schuldhulpverleningstraject. De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) heeft toegepast op de situatie van de man. De man heeft op 9 mei 2019 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 15 april 2019, waarin de rechtbank de kinderalimentatie heeft gewijzigd. De man heeft verweer gevoerd en stelt dat hij niet in staat is om kinderalimentatie te betalen vanwege zijn financiële situatie en de deelname aan het schuldhulpverleningstraject. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en dat de draagkracht van de man opnieuw moet worden beoordeeld. Het hof concludeert dat de man, net als bij een WSNP-traject, niet over de draagkracht beschikt om kinderalimentatie te betalen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de man gedurende het vrijwillige schuldhulpverleningstraject geen kinderalimentatie hoeft te betalen. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd.