3.5.De voorzieningenrechter heeft in rov. 4.24 van het vonnis geoordeeld dat Meat Solutions summierlijk de ondeugdelijkheid van de vordering van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] heeft aangetoond (artikel 705 Rv.). De voorzieningenrechter is tot dit oordeel gekomen na de volgende, kort samengevatte, overwegingen over de in rov. 4.15 van het vonnis weergegeven stellingen van Meat Solutions:
- de verwerping van stelling b. van Meat Solutions dat, nu de in artikel 5 van de overeenkomst genoemde bijlage niet bestaat en dus niet is geregistreerd, er geen pandrecht tot stand is gekomen (rov. 4.16 tot en met 4.19);
- de verwerping van stelling c. van Meat Solutions dat [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] hun bevoegdheid tot innen overschrijden (rov. 4.20 en 4.21);
- de honorering van de stelling a. van Meat Solutions dat de vordering van [foods] op Meat Solutions krachtens de bij de ontvlechting van het PFG-concern in 2017 gemaakte afspraken door verrekening teniet is gegaan (rov. 4.22 tot en met 4.24).
De grieven 1a tot en met 1e van [de vennootschap 1] zijn gericht tegen de overwegingen over stelling a. De incidentele grieven van Meat Solutions zijn gericht tegen de verwerping door de voorzieningenrechter van de stellingen b. en c. van Meat Solutions. Het hof zal in het onderstaande, mede naar aanleiding van de grieven, opnieuw oordelen over de stellingen a., b. en c. van Meat Solutions.
stelling a.; grieven 1 a tot en met e van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2]
3.6.1.Volgens Meat Solutions is tussen [de statutair directeur van Meat Solutions] en [enig aandeelhouder en bestuurder van management] , met inachtneming van de door [accountant] vastgestelde financiële gegevens, per 1 juli 2017 een overeenkomst, hierna: de ontvlechtingsovereenkomst, tot stand gekomen, waarbij het PFG concern is ontvlecht en, kort samengevat, [de statutair directeur van Meat Solutions] en [enig aandeelhouder en bestuurder van management] ieder de door hen “ingebrachte” vennootschappen weer volledig in eigendom hebben gekregen, dus [de statutair directeur van Meat Solutions] onder meer Meat Solutions en [enig aandeelhouder en bestuurder van management] onder meer [foods] . Onderdeel van de ontvlechtingsovereenkomst is volgens Meat Solutions dat, na verrekening van alle vorderingen binnen het concern, [beheer] per 1 juli 2017 nog een bedrag van € 40.000,-- dient te betalen aan [management] Management. Meat Solutions stelt dat in dat kader de vordering van [foods] op Meat Solutions door verrekening teniet is gegaan. [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] hebben gesteld dat in 2017 tussen [de statutair directeur van Meat Solutions] en [enig aandeelhouder en bestuurder van management] wel overleg heeft plaatsgevonden over een ontvlechting, maar hebben betwist dat de door Meat Solutions gestelde overeenkomst tot stand is gekomen en hebben ook de gestelde verrekening betwist.
3.6.2.De voorzieningenrechter heeft in rov. 4.24 overwogen dat het vooralsnog niet bij voorbaat onaannemelijk lijkt dat een eventuele vordering van [foods] op Meat Solutions is verrekend en heeft op die grond geconcludeerd dat Meat Solutions summierlijk de ondeugdelijkheid van de vordering van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] heeft aangetoond. Tegen deze overwegingen zijn de grieven 1a tot en met e van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] gericht, die zich voor een gezamenlijke bespreking lenen.
3.6.3.Het onderzoek naar de feiten, die de conclusie dat de ontvlechtingsovereenkomst tot stand is gekomen kunnen dragen, is naar de aard van dit kort geding, waarin beperkte ruimte is voor bewijslevering, beperkt. Naar het oordeel van het hof heeft Meat Solutions de gestelde overeenkomst onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het door Meat Solutions overgelegde schriftelijke bewijs bevat onvoldoende aanknopingspunten voor het aannemen van de ontvlechtingsovereenkomst. Daarbij acht het hof met name van belang dat de schriftelijke verklaringen van de bij het overleg over de ontvlechting betrokken adviseurs [accountant] en [de notaris] , er niet op wijzen dat de door Meat Solutions gestelde ontvlechtingsovereenkomst tot stand is gekomen. Voorts is in dit geding niet gebleken dat enig orgaan van enige van de bij de ontvlechting betrokken vennootschappen een besluit heeft genomen of enige andere rechtshandeling heeft verricht ter uitvoering van de door Meat Solutions gestelde ontvlechtingsovereenkomst. Voor getuigenbewijs is in dit kort geding geen ruimte.
3.6.4.Bovendien is naar het oordeel van het hof door Meat Solutions, tegenover de betwisting van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] , onvoldoende onderbouwd dat, in het kader van een algehele verrekening van vorderingen op concernniveau, de specifieke vordering van [foods] op Meat Solutions door verrekening teniet is gegaan. Zo hebben [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] betalingsherinneringen van [foods] aan Meat Solutions in het geding gebracht uit september 2017 en heeft Meat Solutions niet gesteld noch is anderszins gebleken dat (nadien) een verrekeningsverklaring is uitgebracht.
3.6.5.Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat het hof, anders dan de voorzieningenrechter, voorlopig oordeelt dat stelling a. van Meat Solutions in dit kort geding niet aannemelijk is geworden en dat niet op grond van stelling a. van Meat Solutions kan worden geconcludeerd dat Meat Solutions summierlijk de ondeugdelijkheid van de vordering van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] heeft aangetoond. De grieven 1a tot en met e van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] slagen.
Stelling b.; incidentele grief 1 van Meat Solutions
3.7.1.Over deze stelling van Meat Solutions heeft de voorzieningenrechter, samengevat, overwogen dat artikel 5 van de overeenkomst uitleg vergt, dat het onderzoek in het kader van de uitleg binnen het bestek van dit kort geding een summier karakter heeft en dat gezien de aard van de overeenkomst en de omvang van het bedrijfskrediet een ruime verpanding van vorderingen voor de hand ligt, terwijl de beide hoofdrolspelers bij de totstandkoming van het krediet en de verpanding, kredietgever/pandhouder [de statutair directeur van de vennootschap 1] enerzijds en kredietnemer/pandgever [enig aandeelhouder en bestuurder van management] anderzijds, op de zitting diezelfde ruime uitleg hebben gegeven. Op grond daarvan heeft de voorzieningenrechter aangenomen dat mede beoogd is vorderingen van [foods] als de onderhavige vordering op Meat Solutions onder het pandrecht te laten vallen. In hoger beroep is geen nieuw inzicht ontstaan in de bedoelingen van de bij de overeenkomst betrokken partijen. De uitleg door de voorzieningenrechter van de overeenkomst op het punt van de verplichting van [foods] om vorderingen aan [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] te verpanden, dus het obligatoire deel van de overeenkomst, is naar het voorlopige oordeel van het hof een juiste weergave van hetgeen [foods] en [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.7.2.Daarnaast dient te worden beoordeeld of artikel 5 lid 1 van de overeenkomst, als pandakte, voldoet aan het bepaaldheidsvereiste dat het verpande goed in voldoende mate door de pandakte is c.q. kan worden bepaald. Het hof neemt daarbij tot uitgangspunt dat voldoende is dat de pandakte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vorderingen het gaat. (HR 14 oktober 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1488 en latere jurisprudentie). De vraag hoe specifiek de gegevens in de akte dienen te zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Anders dan Meat Solutions betoogt, is het enkele feit dat een bijlage, waarvan artikel 5 van de overeenkomst gewag maakt, niet is opgemaakt, niet voldoende om te concluderen dat het verpande goed te onbepaald is. De overeenkomst biedt geen aanknopingspunten voor de opvatting dat [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] enerzijds en [foods] anderzijds bewust hebben afgezien van het opstellen van de bijlage en dat met de pandakte is beoogd dat in het geheel geen pandrecht wordt gevestigd ligt daarom niet voor de hand. Bovendien staat vast dat de geldleningsovereenkomst tussen [de vennootschap 2] en [de vennootschap 1] en [foods] werd gesloten in het kader van een bedrijfsfinanciering van laatstgenoemde, waarbij verpanding van vorderingen van de geldlener op (handels)debiteuren niet ongebruikelijk is, en brengt de aard van de door Meat Solutions gedreven onderneming (handelshuis dat zich bezig houdt met de inkoop en verkoop van partijen vlees en slachtrestanten) met zich mee dat het aantal debiteuren snel en veelvuldig kan wisselen, zodat het telkens nader preciseren en registreren van de verpande vorderingen uit praktisch oogpunt nauwelijks uitvoerbaar is. Over de overige omstandigheden waaronder [de vennootschap 1] en [foods] de overeenkomst hebben gesloten hebben partijen in dit kort geding te weinig naar voren gebracht om bij wege van voorlopig oordeel te kunnen concluderen dat Meat Solutions met haar stelling b. summierlijk de ondeugdelijkheid van de vordering van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] heeft aangetoond. 3.7.3.[de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] enerzijds en [foods] anderzijds hebben in hoger beroep nog een nadere overeenkomst met [foods] overgelegd van 22 mei 2019 onder de benaming “Addendum akte van geldlening d.d. 15 juli 2015”, waarin verklaringen zijn opgenomen over de reikwijdte van het pandrecht op grond van de overeenkomst. Gezien het bovenstaande kunnen de merites van het addendum in dit kort geding in het midden blijven.
Stelling c.; incidentele grief 2 van Meat Solutions