Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[Vastgoed ] Vastgoed B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[geintimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/350003 / KG ZA 18-593)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en vermeerdering van eis, en met productie 1;
- de memorie van antwoord met producties 9-14;
- het pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de met een H-formulier d.d. 22 mei 2019 door [Project] toegezonden productie 2, die [Project] bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht.
3.3. De beoordeling
e) [geintimeerde 2] is directeur van [Vastgoed ] .
‘
Burgerlijk wetboekIn het Burgerlijk Wetboek (boek 5, titel 4) staan rechten en plichten van burgers vermeld. Wij willen u erop wijzen dat er rechten van derden worden genoemd, die er mogelijk voor zorgen dat u geen gebruik kunt maken van uw omgevingsvergunning.’
h) De omgevingsvergunning van 10 juli 2017 was, voor zover het het bouwen van het bedrijfspand betreft, gebaseerd op - onder meer - de volgende overwegingen:
‘- De activiteit wordt in beginsel geweigerd op grond van artikel 2.10 lid 1 sub c Wabo omdat de aanvraag niet voldoet aan de regels van de ruimtelijke ordening.- De aanvraag wordt hierdoor (…) tevens aangemerkt als een aanvraag voor een vergunning voor een activiteit “Het gebruik van gronden in strijd met de regels van ruimtelijke ordening” (…).- De resultaten van de toetsing aan artikel 2.12 Wabo staan verderop beschreven in dit besluit onder kop “Handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening”. Gelet op het resultaat van deze beoordeling kan de vergunning voor deze activiteit worden verleend.’
‘- De aanvraag is in strijd met de volgende regels uit het bestemmingsplan “Bedrijventerrein [Bedrijventerrein] 2016”Artikel 4.2.2 – bouwregels GebouwenVoor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regelse. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen en de achterperceelsgrenszen mag niet minder bedragen dan 5mDe afstand tot de achterste perceelgrens is 2 meter i.p.v. 5 meter en tot de zijdelingse perceelsgrens 0 meter i.p.v. 5 meter.(…)- De vergunning voor deze activiteiten kan niet worden verleend met de in het [bestemmingsplan, hof] opgenomen afwijkingsmogelijkheid (binnenplans afwijken). De aanvraag past wel binnen de lijst met “planologische gebruiksactiviteiten” uit artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.- Motivering(…)Wat betreft de afstand tot de perceelsgrenzen is gesteld dat dit stedenbouwkundig geen probleem is mits de brandweer het plan goedkeurt. Aan deze voorwaarde is voldaan’.
j) De percelen van [Vastgoed ] en het perceel van [Project] grenzen aan elkaar. De percelen van [Vastgoed ] liggen (bezien vanaf de openbare weg) links van het perceel van [Project] .
en [de vennootschap] maken deel uit van een groep ondernemingen, waarvan verder nog een transportonderneming en een holding deel uitmaken.
binnen de hele periode van 19 februari tot 21 oktober meer dan 2 uur gemiddeld aan bezonning mogelijk (…).- In de geplande situatie is er sprake van substantiële tot excessieve afname (-36% tot -66% (…)) op de zuigevelpui (…). Deze afnames zijn duidelijk merkbaar in de periode van 19 februari tot 21 mei en van 21 juli tot 21 oktober (= 6 maanden). Op de voorgevelpui (…) is nagenoeg geen invloed.Gemiddelde bezonningsduur van het totale glasoppervlak van de showroom- In de bestaande situatie is binnen de hele periode van 19 februari tot 21 oktober meer dan 2 uur gemiddeld aan bezonning mogelijk (…).- In de geplande situatie is er sprake van overwegend een substantiële afname (-32% tot -38% (…)). Deze afnames zijn duidelijk merkbaar in de periode van 19 februari tot 21 mei en van 23 augustus tot 21 oktober (= 4 maanden).2. Daglichtfactor(…)- In de showroom is sprake van voldoende daglichttoetreding (…). In de geplande situatie neemt deze echter wel aanzienlijk af met -29% (…).- Volgens de aanbevelingen van TNO blijft er ook in de geplande situatie (…) voldoende daglicht mogelijk. De ruimte wordt als helder ervaren.Tot slotAls gevolg van de bouwplannen valt goed voor te stellen dat het tot hinder kan leiden vanwege het grote verschil van mogelijke bezonning en daglicht. Op de zijgevel bij de architektenhoek en stalenkamer neemt de bezonningsduur af met waardes van -36% tot -71% gedurende een periode van tenminste 6 maanden (19 februari - 21 mei en 21 juli -21 oktober).’
1. [Vastgoed c.s.] verbiedt bebouwing te (doen) realiseren op de percelen kadastraal bekend als gemeente Tilburg, sectie [sectieletter 1] nummers [sectienummer 2] en [sectienummer 3] en sectie [sectieletter 1] nummers [sectienummer 4] en [sectienummer 5] op een kortere afstand dan 5 meter van de zijdelingse perceelgrens met het perceel van [Project] , althans een zodanig bouwverbod op te leggen als de voorzieningenrechter in goede justitie geraden acht;
2. indien en voor zover [Vastgoed c.s.] al een aanvang hebben genomen met de bebouwing op de ad 1 genoemde percelen binnen een afstand van 5 meter van de zijdelingse perceelgrens met het perceel van [Project] , [Vastgoed c.s.] gebiedt die bebouwing af te (doen) breken, en de percelen, daar waar reeds gebouwd is, aan te (doen) helen en terug te (doen) brengen in de oorspronkelijke staat waarin zij zich ter plaatse van die bebouwing bevonden voordat met die bebouwing een aanvang was genomen;
3. [Vastgoed c.s.] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 2.500,- per overtreding en per dag dat [Vastgoed c.s.] niet voldoen aan één van de veroordelingen onder 1.
en 2.;
4. [Vastgoed c.s.] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van de kort gedingprocedure;
5. [Vastgoed c.s.] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 675,- ter zake de kosten van het bezonningsonderzoek en rapportage daarvan;
6. [Vastgoed c.s.] hoofdelijk veroordeelt in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.2. [Project] heeft haar vorderingen gebaseerd, samengevat, op onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW. [Project] heeft [Vastgoed ] in rechte betrokken, omdat zij eigenaar is van de percelen waarop het voor [de vennootschap] bestemde bedrijfspand wordt gebouwd, en [geintimeerde 2] , omdat aan hem de omgevingsvergunning voor de bouw van het bedrijfspand is verleend (inl. dagv. nr. 11-slot).
‘ [adviesbureau] hebben in hun bezonningsonderzoek de nadruk gelegd op de procentuele afname van de bezonningsduur op de gevels. En daarnaast de procentuele afname berekend van de daglichtfactor. Hun rapport wekt daarmee de indruk dat dit een juiste benaderingswijze is in een omgeving die juist niet bestemmingsplan-technisch ontworpen is om eenieder vrij van zon- en daglicht te kunnen laten genieten. De mate van afname is in die context irrelevant. De kernvraag is of voldaan wordt aan vigerende normen.Uit het onderzoek naar de TNO-norm blijkt dat het pand aan de [adres] zowel voor als na de nieuwbouw blijft voldoen aan de nieuwe lichte alsook aan de nieuwe strenge TNO-norm.Uit het DiaLux onderzoek blijkt dat de gemiddelde lux waarde op 85 cm hoogte terugloopt van 425 naar 309 Lux. Let wel dit is de lux waarde zonder aanvullend kunstlicht. Dat de waarde terugloopt is voorspelbaar, maar met een waarde van 309 lux na nieuwbouw en zonder aanvullend kunstlicht kan niet gesproken worden van een slechte situatie. 300 lux is een waarde die door de NEN voorgeschreven wordt voor onder andere showrooms.De door [adviesbureau] berekende daglichtfactor blijft eveneens ruim boven de gewenste minimale norm van 2% zoals door TNO wordt aanbevolen. De Arborichtlijn geeft aan dat de situatie na nieuwbouw goed is. Het pand blijft daglicht ontvangen en uitzicht blijft gewaarborgd.Resumerend stelen wij vast dat er geen benadeling valt vast te stellen voor het pand [adres] . De zonbeleving wordt minder maar blijft voldoende aanwezig. De daglichtfactor wordt minder maar is nog steeds ruim voldoende en de gemeten lux waarden op werkbladniveau wordt zonder kunstlicht conform de normen bereikt. Deze conclusie moet steeds gezien worden tegen de achtergrond van een project op een bedrijventerrein.’
- uitvoerbaar bij voorraad - in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
[Vastgoed c.s.] hebben geen bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis door [Project] . Het hof ziet geen aanleiding om de vermeerdering van eis ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Gelet hierop zal recht worden gedaan op de vermeerderde eis.
- dat de vordering onder 1. thans niet langer aan de orde is, gelet op de voltooiing van het bedrijfspand op de percelen van [Vastgoed ] , en dat de vordering uitsluitend wordt gehandhaafd om eventuele nieuwbouw na toewijzing van de vordering tot afbraak onder 2. tegen te kunnen gaan;
- dat de vordering onder 2. uitsluitend betrekking heeft op (de afbraak van) het deel van het bedrijfspand van [Vastgoed ] dat ligt tegenover de glazen wand in de zijgevel van het bedrijfspand van [Project] .
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
De positie van [geintimeerde 2]3.4. Het bedrijspand waarop de vordering tot afbraak onder 2. ziet is eigendom van [Vastgoed ] . [Vastgoed ] is daarmee in staat om aan de vordering onder 2. (en, voorzover daarmee samenhangend, de vorderingen onder 1. en 3.) te voldoen.
Dit geldt niet voor [geintimeerde 2] , die uitsluitend in rechte is betrokken omdat aan hem de omgevingsvergunning voor de bouw van het bedrijfspand is verleend. Redenen om [geintimeerde 2] , naast [Vastgoed ] , (hoofdelijk) aansprakelijk te houden voor de kosten van de rapportage door [de deskundige aan de zijde van appellante] zijn gesteld noch gebleken.
Dit betekent dat de rechtbank de vorderingen van [Project] jegens [geintimeerde 2] terecht heeft afgewezen. Het vonnis waarvan beroep zal in zoverre worden bekrachtigd, met inbegrip van de proceskostenveroordeling.
Daarbij heeft te gelden dat de vergunninghouder er in het algemeen op mag vertrouwen dat de vergunning overeenkomstig de wet is verleend en dat de overeenkomstig de wet in aanmerking te nemen belangen door de vergunningverlenende instantie volledig en op juiste wijze zijn afgewogen, en dat hij gerechtigd is van die vergunning gebruik te maken.
[Project] heeft hiertoe gesteld dat [Vastgoed ] wist, althans behoorde te weten, dat zowel het tot in mei 2017 geldende bestemmingsplan Bedrijventerrein [Bedrijventerrein] , [straat 1] e.o. 2008 (hierna: het oude bestemmingsplan) als het nadien van kracht geworden bestemmingplan Bedrijventerrein [Bedrijventerrein] 2016 (hierna: het nieuwe bestemmingsplan) bouwen binnen 5 meter van de erfgrens niet toestonden.
Het hof passeert deze stelling omdat zij, bezien in het licht van het daartegen door [Vastgoed c.s.] gevoerde verweer, onvoldoende is onderbouwd.
hebben ten verwere gesteld dat de percelen van [Project] en van [Vastgoed ] in het kader van het oude bestemmingplan werden gezien als één perceel, met daarop één bouwblok, en dat het voorschrift dat bouwen binnen vijf meter verbood niet gold voor het bouwen op het deelperceel van [Vastgoed ] in relatie tot het deelperceel van [Project] (mva nr. 7). Daarom is, anders dan [Project] betoogt, niet artikel 6 van de planregels van toepassing, maar artikel 4 (zodat niet de eis gold om vijf meter afstand te houden tussen de bebouwing en de erfgrens), aldus
[Vastgoed c.s.]
hebben verder gesteld dat zij de percelen alleen wilden kopen van de gemeente als op het moment van de koop een onherroepelijke omgevingsvergunning voor de bouw van het bedrijfspand was verleend (cva nr. 3.). Door tijdsverloop gold op het moment van de daadwerkelijke vergunningverlening inmiddels het nieuwe bestemmingplan, dat in beginsel het inachtnemen van een afstand van vijf meter tot erfgrens eiste. De gemeente voelde zich gebonden aan de verwachtingen bij [Vastgoed ] op basis van de situatie ten tijde van de onderhandelingen over de aankoop, toen conform het oude bestemmingsplan tot aan de erfgrens mocht worden gebouwd. Daarom heeft de gemeente gebruik gemaakt van de ontheffingsmogelijkheid ex artikel 4 Bor (mva nr. 26). [Vastgoed ] had geen reden om te tijfelen aan de rechtmatigheid van deze aanpak en heeft vervolgens terecht gebruik gemaakt van de verleende omgevingsvergunning.
Op basis van de door beide partijen in het geding gebrachte deskundigenrapporten staat voldoende vast dat de bouw van het bedrijfspand van [Vastgoed ] heeft geleid en zal blijven leiden tot hinder bij [Project] vanwege het deels onthouden van licht (zowel zonlicht als, meer in het algemeen, daglicht).
De door [Project] geraadpleegde deskundige [de deskundige aan de zijde van appellante] kwalificeert de afname van de lichtinval als excessief of, ten minste, substantieel (zie rov. 3.1. onder o). Anders dan [Project] betoogt, leiden deze kwalificaties echter niet onmiddellijk tot de conclusie dat sprake is van
onrechtmatigehinder. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat - naar op zichzelf bezien voldoende vast staat - de hinder wordt ondervonden gedurende ten minste de helft van het jaar.
Waar het om gaat is of en zo ja, in hoeverre de verminderde lichtinval negatieve gevolgen heeft voor het nuttige gebruik van de showroom met architectenhoek en stalenkamer door [Project] .
[Vastgoed c.s.] hebben in dit verband gesteld, onder verwijzing naar het rapport van de door hen ingeschakelde deskundigen [de deskundige aan de zijde van geintimeerden 1] en [de deskundige aan de zijde van geintimeerden 2] , dat de lichtinval in de showroom van [Project] weliswaar is verminderd, maar dat wat resteert aan licht zonder meer voldoet aan de normen. [Vastgoed c.s.] hebben in dit verband verwezen naar de TNO-normen voor woningen en naar de ARBO-normen (zie rov. 3.2.3.). [Vastgoed c.s.] erkennen dat deze normen niet rechtstreeks van toepassing zijn op de showroom van [Project] , maar stellen dat als de lichtinval voldoende is voor woningen en werkplekken, dat zeker ook geldt voor een showroom in een bedrijfsgebouw. [Vastgoed c.s.] hebben daarnaast gesteld dat de lichtwaarde die door de NEN wordt voorgeschreven voor onder andere showrooms 300 lux is, terwijl de lichtwaarde voor de showroom van [Project] - na de bouw van het bedrijfspand en zonder aanvullend kunstlicht -309 lux is (zie opnieuw rov. 3.2.3.).
Deze stellingen zijn niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist door [Project] .
Bevraagd, tijdens het pleidooi in hoger beroep, naar de negatieve gevolgen van de verminderde lichtinval voor haar onderneming heeft [Project] gesteld dat zij, om de stalen en kleuren van vloeren en stoffen goed te kunnen (laten) beoordelen, deze nu steeds moet verplaatsen in de richting van de pui in de voorgevel, met alle kosten en moeite van dien. [Project] heeft deze schade echter niet in tijd of in geld uitgedrukt en heeft evenmin gesteld dat, bijvoorbeeld, sprake is van enig omzetverlies door het wegblijven van klanten, of van meer ingrijpende verbouwingsplannen, om dergelijk omzetverlies te voorkomen. Evenmin heeft [Project] iets gesteld inzake een (mogelijke) waardevermindering van haar bedrijfspand.
Daarbij speelt, aanvullend, ook een rol dat [Project] er in 2011/2012 niet op kon vertrouwen dat het perceel aan de linker kant van haar bedrijfsgebouw onbebouwd zou blijven, of dat daarop althans niet zou worden gebouwd binnen vijf meter van de erfgrens. [Project] heeft tijdens het pleidooi in hoger beroep toegelicht op grond waarvan
zijdoor de gemeente werd verplicht om haar bedrijfsgebouw op vijf meter afstand van de erfgrens te bouwen. Deze stellingen komen erop neer dat die verplichting werd opgelegd in een periode dat het oude bestemmingsplan nog niet van kracht was. [Vastgoed c.s.] hebben deze stellingen onvoldoende weersproken, zodat het hof uitgaat van de juistheid van het door [Project] gestelde. [Project] heeft tijdens het pleidooi echter tevens gesteld dat zij, nadat overeenstemming was bereikt met de gemeente, zich niet verder heeft bekommerd om de gevolgen van het van kracht worden van het oude bestemmingsplan (in 2009). Het hof gaat ervan uit dat dit bestemmingsplan bouwen tot aan de erfgrens toestond (zie rov. 3.6.). [Project] had dit destijds dus kunnen weten en had haar bouwplannen desgewenst kunnen aanpassen.
rov. 3.3.2.). Uit het voorgaande volgt echter dat geen redenen zijn gebleken waarom [Project] van [Vastgoed ] kon (en kan) verlangen dat zij bij het bouwen van het bedrijfsgebouw een afstand van vijf meter van de erfgrens in acht zou nemen, zodat niet relevant is hoe in dat geval de lichtinval in de showroom van [Project] zou zijn geweest.
Het hof overweegt ten slotte dat tussen partijen vast staat dat het nieuwe bestemmingsplan bebouwing tot vijftien meter hoog en (na een binnenplanse ontheffing) tot op drie meter van de erfgrens toestaat. Daarin kan, op voorhand oordelend, een aanwijzing worden gezien dat de wijze waarop [Vastgoed ] haar bedrijfspand heeft gebouwd, naar maatschappelijke opvattingen niet als onrechtmatige hinder is te beschouwen (zie rov. 3.5.3.-slot).
De op artikel 6:96 lid 2 BW gebaseerde vordering in verband met de aanvullende kosten voor de deskundige [de deskundige aan de zijde van appellante] en de vordering in verband met de door [Project] aan [Vastgoed c.s.] betaalde proceskosten van de eerste aanleg zullen worden afgewezen.
Ten slotte
(3 punten x € 1.074,-, tarief II).
Het hof zal de nakosten begroten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op
€ 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
De door [Vastgoed c.s.] gevorderde wettelijke rente over de proceskostenveroordeling zal op de na te melden wijze worden toegewezen.