ECLI:NL:GHSHE:2019:4221

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
19 november 2019
Zaaknummer
200.215.716_01 H
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvulling van een arrest inzake uitvoerbaar bij voorraadverklaring in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 november 2019 een aanvulling gegeven op een eerder arrest van 10 september 2019. De zaak betreft een hoger beroep in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw als appellante in principaal hoger beroep en de man als geïntimeerde in principaal hoger beroep optreedt. De vrouw had verzocht om een uitvoerbaar bij voorraadverklaring, maar het hof had in het eerdere arrest verzuimd hierover te beslissen. De advocaat van de man, mr. R. Zwamborn, betwistte dat het hof deze uitvoerbaar bij voorraadverklaring had moeten toewijzen, met het argument dat de afwijzing van de vordering van de vrouw ook de uitvoerbaarheid bij voorraad omvatte.

Het hof oordeelde dat het inderdaad een vergissing was dat er niets was beslist over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het hof verduidelijkte dat een aanvulling op de uitspraak mogelijk is, zelfs als er een afwijzing is gedaan, mits de rechter zich bewust is dat een deel van de vordering over het hoofd is gezien. Het hof heeft de aanvulling op het dictum van het eerdere arrest geformuleerd, waarin de man werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de vrouw, en de vrouw tot betaling aan de man. Tevens werd de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en werden de proceskosten gecompenseerd. Deze aanvulling werd op de minuut van het eerdere arrest vermeld, met de datum van 19 november 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.215.716/01
arrest van 19 november 2019 strekkende tot AANVULLING in de zin van artikel 32 Rv van het arrest, gewezen op 10 september 2019
in de procedure in hoger beroep die bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch aanhangig is geweest tussen

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. T.M. Subelack te 's-Hertogenbosch,
tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. R. Zwamborn te Goes
Bij brief van 12 september 2019 heeft
mr. Subelackaan de griffier van het hof bericht dat het hem voorkomt dat het hof heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde, te weten de uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
Bij brief van 20 september 2019 is
mr. Zwambornin de gelegenheid gesteld om zich namens de man schriftelijk over dit verzoek uit te laten. Mr. Zwamborn heeft van die mogelijkheid binnen de hem gestelde termijn gebruik gemaakt en hij betwist dat het op 10 september 2019 door het hof gewezen arrest ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad in aanmerking komt voor aanvulling ex art. 32 Rv. Met het afwijzen van het meer of anders verzochte is naar de mening van mr. Zwamborn immers ook de vordering van de vrouw ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad afgewezen. Bovendien staat de aard van de zaak staat er aan in de weg dat het verzoek van de vrouw alsnog wordt toegewezen, nu een uitvoerbaar bij voorraadverklaring betekent dat de vrouw tot executie van de woning van de man over kan gaan.
Het
hofoordeelt als volgt. Aanvulling van een uitspraak op de voet van art. 32 Rv. kan ook plaatsvinden als het dictum van die uitspraak weliswaar een afwijzing van het "meer of anders" gevorderde dan wel verzochte bevat, maar de rechter tot de conclusie komt dat hij daarbij een (deel van de) vordering of een (deel van het) verzoek over het hoofd heeft gezien en die afwijzing daarop dan ook geen betrekking heeft (zie HR 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2465, rov. 4.2). Het hof is van oordeel dat het inderdaad aldus bij vergissing niets heeft beslist omtrent de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Voor de opvatting van mr. Zwamborn is ook geen steun te vinden in het lichaam van het arrest.
Het feit dat een uitvoerbaar bij voorraadverklaring mogelijk met zich brengt dat de vrouw tot executie van de woning van de man over kan gaan, staat, voor zover de man die stelling in de procedure al naar voren heeft gebracht, niet aan toewijzing in de weg.
Vermeld arrest zal mitsdien op de volgende wijze worden aangevuld.
Het hof:
Bepaalt dat het dictum van het tussen bovenvermelde partijen gewezen arrest van 10 september 2019 wordt aangevuld, zodanig dat het dictum komt te luiden als volgt:
“Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 15 februari 2017 voor zover daarbij de vordering van de vrouw inzake de verrekening van de waarde van de woning (vs a quo rov. 3.1 sub a jo. rov. 4.7.2) is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 151.201,98, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2014;
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 2.864,51;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.”
Bepaalt dat deze aanvulling onder vermelding van de datum van 19 november 2019 wordt vermeld op de minuut van het arrest van 10 september 2019.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Vossestein, P.P.M. van Reijsen en E.M.C. Dumoulin en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 november 2019.
griffier rolraadsheer