Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[appellante] ,
[geïntimeerde] ,
mr. Subelackaan de griffier van het hof bericht dat het hem voorkomt dat het hof heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde, te weten de uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
mr. Zwambornin de gelegenheid gesteld om zich namens de man schriftelijk over dit verzoek uit te laten. Mr. Zwamborn heeft van die mogelijkheid binnen de hem gestelde termijn gebruik gemaakt en hij betwist dat het op 10 september 2019 door het hof gewezen arrest ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad in aanmerking komt voor aanvulling ex art. 32 Rv. Met het afwijzen van het meer of anders verzochte is naar de mening van mr. Zwamborn immers ook de vordering van de vrouw ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad afgewezen. Bovendien staat de aard van de zaak staat er aan in de weg dat het verzoek van de vrouw alsnog wordt toegewezen, nu een uitvoerbaar bij voorraadverklaring betekent dat de vrouw tot executie van de woning van de man over kan gaan.
hofoordeelt als volgt. Aanvulling van een uitspraak op de voet van art. 32 Rv. kan ook plaatsvinden als het dictum van die uitspraak weliswaar een afwijzing van het "meer of anders" gevorderde dan wel verzochte bevat, maar de rechter tot de conclusie komt dat hij daarbij een (deel van de) vordering of een (deel van het) verzoek over het hoofd heeft gezien en die afwijzing daarop dan ook geen betrekking heeft (zie HR 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2465, rov. 4.2). Het hof is van oordeel dat het inderdaad aldus bij vergissing niets heeft beslist omtrent de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Voor de opvatting van mr. Zwamborn is ook geen steun te vinden in het lichaam van het arrest.