ECLI:NL:GHSHE:2019:4216

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
19 november 2019
Zaaknummer
200.174.415_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aansprakelijkheid voor lekkages en schade aan woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot aansprakelijkheid voor lekkages en schade aan de woning van [appellant]. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin al verschillende bewijsleveringen en deskundigenonderzoeken zijn gelast. De procedure betreft onder andere de lekkage bij de hemelwaterafvoer en de lekkages bij de glasplaten. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet heeft bewezen dat [geïntimeerde] de lekkage aan de hemelwaterafvoer zou verhelpen, waardoor de vordering van [appellant] in dat opzicht is afgewezen. Echter, het hof heeft wel vastgesteld dat de lekkages bij de glasplaten bestaan en dat deze het gevolg zijn van een constructiefout. Het hof heeft geoordeeld dat de schade die voortvloeit uit de ondeugdelijke uitvoering van het kitwerk voor rekening van [geïntimeerde] komt, maar dat de constructiefout voor risico van [appellant] is. De schade is begroot op € 12.000,-, waarvan [geïntimeerde] € 7.260,- aan [appellant] moet vergoeden. De uitspraak van de kantonrechter is in zoverre vernietigd en het hof heeft de proceskosten gecompenseerd. De uitspraak is gedaan op 19 november 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.174.415/01
arrest van 19 november 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. H.J. van Amerongen te ’s-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde],
handelend onder de naam
[woningverbetering] Woningverbetering,
wonende en zaakdoende te [woon- en zaaksplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.J. Versteeg te Zaltbommel,
als vervolg op de tussenarresten van 2 augustus 2016, 26 september 2017 en 22 mei 2018 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, onder zaaknummer 3414198/221 en 410 en rolnummer 14-8060 gewezen vonnis van 30 april 2015.

8.Het verdere geding in hoger beroep

8.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het voormelde tussenarrest van 22 mei 2018 waarbij het hof een deskundigenbericht
heeft bevolen en waarna [appellant] is toegelaten tot bewijslevering,
- de rolaantekening dat het deskundigenbericht met bijlagen is ontvangen,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 september 2018 waarbij [appellant] in
enquête drie getuigen heeft doen horen,
- de beslissing van 4 oktober 2018 waarbij het hof de schadeloosstelling en het loon
van de deskundige heeft vastgesteld op € 2.722,50, welk bedrag voorlopig is voldaan
door [appellant] ,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 14 november 2018 waarbij [geïntimeerde] in
contra-enquête één getuige heeft doen horen,
- de memorie na enquête met eiswijziging in principaal appel tevens memorie van antwoord in incidenteel appel met producties van [appellant] ,
- de rolbeslissing van 19 februari 2019,
- de antwoordmemorie na bewijslevering tevens antwoordakte wijziging van eis met een productie van [geïntimeerde] ,
- het pleidooi, waarbij (de advocaten van) partijen pleitnotities hebben
overgelegd en de vooraf bij H12-formulier op 13 september 2019 door [geïntimeerde]
als productie toegezonden conclusie van antwoord in de tussen partijen aanhangige rechtbankzaak C/01/344262 bij akte in het geding is gebracht.
8.2
[geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt tegen het ter pleitzitting door [appellant] in persoon gedane verzoek om een van de situatie ter plaatse gemaakt filmpje via zijn laptop te laten zien. Na een korte schorsing heeft het hof beslist om [appellant] daartoe niet in de gelegenheid te stellen, met name omdat [appellant] het filmpje via zijn advocaat al veel eerder (bijv. op een usb-stick) als gedingstuk had kunnen inbrengen, er al veel beschrijvingen en foto’s van de situatie ter plaatse zijn ingebracht, het geding sinds de inleidende dagvaarding inmiddels al vijf jaren loopt en zich nu in de afsluitende fase bevindt en omdat het verzoek ook niet tijdig vooraf is aangekondigd.
8.3
Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de stukken (met inachtneming van de (rol)beslissingen daarover) zoals bovenvermeld, genoemd in de tussenarresten en van de eerste aanleg.

9.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
9.1.1
Het hof roept kort in herinnering dat, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, in het tussenarrest van 26 september 2017 al is beslist dat:
a. [appellant] zal worden toegelaten te bewijzen dat tussen partijen was overeengekomen
dat [geïntimeerde] de lekkage aan de hemelwaterafvoer (hierna: hwa) daadwerkelijk zou
verhelpen (rov. 3.5.3; hierna: bewijs a.),
b. [appellant] zal worden toegelaten te bewijzen dat de lekkages bij de glasplaten bestaan
(rov. 3.6.5; hierna: bewijs b.),
c. [appellant] zal worden toegelaten te bewijzen dat de zinken kralen aan de voorgevel en
aan de linker zijgevel van het voordak zijn gaan golven door de uitvoering van de
werkzaamheden aan het voordak in 2011 (rov. 3.7.5; hierna: bewijs c.).
d. in het geval dat [appellant] bewijs a. mocht leveren, [appellant] nog dient te onderbouwen
welke schade hij heeft geleden doordat
  • [geïntimeerde] niet terstond tijdens de werkzaamheden aan het voordak de lekkage aan de hwa heeft verholpen en dit nu afzonderlijk zal moeten gebeuren,
  • de al bij aanvang van de werkzaamheden bestaande lekkage door het voortduren van de lekkage is verergerd zonder dat hij in de gelegenheid was om die schade te beperken (rov. 3.5.5; hierna: specificatie d.),
e. in het geval dat [appellant] bewijs b. mocht leveren, [appellant] vervolgens dient te bewijzen
dat de lekkage het gevolg is van een constructiefout ten aanzien van de glasplaten en
dat er ondeugdelijke kit is gebruikt, maar dat het hof voornemens is om hiertoe een deskundigenbericht te gelasten op basis van daartoe geformuleerde voorlopige vraagpunten (rov. 3.6.6),
f. in het geval dat [appellant] bewijs c. mocht leveren, [appellant] nog dient te onderbouwen
welke schade hij lijdt in verband met de vervanging van de kralen aan de voorgevel
en de linker zijgevel van het voordak (rov. 3.7.10; hierna: specificatie f.),
g. de principale grieven 1 en 2 geen afzonderlijke behandeling behoeven (rov. 3.8) en
dat incidentele grief I faalt (rov. 3.4.2).
9.1.2
Nadat partijen zich op de daartoe in het tussenarrest van 26 september 2017 gelaste comparitie van partijen hebben kunnen uitlaten over de volgorde van de nog te verrichten proceshandelingen en over de deskundigheid, het aantal en de perso(o)n(en) van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen, heeft het hof bij het tussenarrest van 22 mei 2018 beslist dat, voor zover hier van belang,
h. een deskundigenonderzoek wordt bepaald naar dertien daartoe geformuleerde
vragen,
i. de heer P.D.J. van Dijk tot deskundige wordt benoemd,
j. [appellant] het deskundigenvoorschot van € 2.722,50 dient te betalen,
k. tegelijkertijd met het deskundigenonderzoek tot bewijslevering zal worden
overgegaan.
9.2
Vervolgens heeft de deskundige op basis van een inspectie ter plaatse, de relevante stukken en de op zijn concept-rapport ontvangen partij-reacties, het op 13 september 2018 gedateerde deskundigenbericht met bijlagen uitgebracht.
Verder heeft [appellant] in enquête als getuigen doen horen de heren
- [de glaszetter/schilder] , glaszetter/schilder,
- [appellant] , interieurarchitect, partijgetuige,
- [geïntimeerde] , aannemer, partijgetuige.
[geïntimeerde] heeft in contra-enquête als getuige doen horen de heer
- [allround timmerman] , allround timmerman.
9.3.1
Bij zijn vervolgens op 8 januari 2019 genomen memorie na enquête met eiswijziging in principaal appel tevens memorie van antwoord in incidenteel appel, heeft [appellant] overgelegd
- een in zijn opdracht door de aan VEBIDAK verbonden heer [deskundige aan de zijde van appellant]
opgemaakt, op 4 januari 2019 gedateerd, “
RAPPORT onderzoek dakconstructie
met bijlagen (hierna: Vebidak-rapport),
- een op 13 juni 2016 gedateerde offerte met bijlagen van B.V. Bouwbedrijf [bouwbedrijf] (hierna: [bouwbedrijf] -offerte).
Blijkens diezelfde memorie acht [appellant] zichzelf, kort weergegeven, geslaagd in al het hem opgedragen bewijs en wil hij zijn in principaal hoger beroep voorliggende eis -met name onder verwijzing naar het deskundigenrapport en de [bouwbedrijf] -offerte- nu aldus wijzigen dat de gevorderde hoofdsom van € 12.761,81 wordt gewijzigd naar € 24.075,20.
9.3.2
Bij rolbeslissing van 19 februari 2019 is het bezwaar van [geïntimeerde] tegen de door [appellant] in zijn memorie van 8 januari 2019 opgenomen memorie van antwoord in incidenteel appel gegrond verklaard en bepaald dat hoofdstuk V van die memorie buiten beschouwing zal worden gelaten.
In diezelfde rolbeslissing is de beslissing op het bezwaar van [geïntimeerde] tegen de eiswijziging in principaal hoger beroep en het in geding brengen van het Vebidak-rapport en de [bouwbedrijf] -offerte aangehouden.
9.3.3
Bij zijn op 19 maart 2019 genomen antwoordmemorie na bewijslevering tevens
antwoordakte wijziging van eis, handhaaft [geïntimeerde] zijn bezwaar tegen de door [appellant] in
zijn memorie van 8 januari 2019 opgenomen eiswijziging in principaal hoger beroep en het
daarbij inbrengen van het Vebidak-rapport en de [bouwbedrijf] -offerte.
Blijkens diezelfde antwoordmemorie acht [geïntimeerde] , kort weergegeven, [appellant] niet geslaagd in het opgedragen bewijs althans leidt de bewijslevering volgens [geïntimeerde] niet tot enige [appellant] toekomende schadevergoeding, zeker niet bovenop hetgeen al bij het bestreden vonnis is toegewezen.
9.4
Het hof overweegt omtrent (het door [geïntimeerde] gemaakte bezwaar tegen) de door [appellant] in zijn memorie van 8 januari 2019 opgenomen eiswijziging in principaal hoger beroep en het daarbij inbrengen van het Vebidak-rapport en de [bouwbedrijf] -offerte het navolgende.
9.4.1
Volgens de artikelen 130 lid 2 en 353 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) mag de oorspronkelijk eiser in hoger beroep de (grondslag van de) vordering schriftelijk wijzigen, stellingen aanpassen of aanvullen en nieuwe producties inbrengen, tenzij dat in strijd komt met de in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel of met de eisen van een goede procesorde. Die twee-conclusie-regel brengt mee dat iedere partij (in zowel principaal als incidenteel hoger beroep) in beginsel slechts één memorie mag nemen, zodat [appellant] dat niet later dan in zijn eerste memorie had mogen doen. Het hof dient de pas later op 8 januari 2019 door [appellant] gewijzigde (grondslag van de) vordering, standpunten en ingebrachte producties dan ook in beginsel buiten beschouwing te laten.
9.4.2
Op de in beginsel strakke (twee-conclusie-)regel kan een uitzondering gerechtvaardigd zijn, maar niet gesteld of gebleken is dat zich hier zo’n (uitzonderings-) geval voordoet. Blijkens hoofdstuk IV van zijn op 8 januari 2019 genomen memorie brengt het deskundigenbericht [appellant] er toe om met name op basis van de [bouwbedrijf] -offerte zijn in principaal hoger beroep voorliggende eis nu aldus te wijzigen dat de gevorderde hoofdsom van € 12.761,81 wordt gewijzigd naar € 24.075,20. Hiervoor geldt in de kern echter hetzelfde als hetgeen in de rolbeslissing van 1 november 2016 in verband met een eerder door [appellant] verlangde eisvermeerdering reeds is overwogen:

Vast staat dat de schade waarvan [appellant] in deze procedure vergoeding vordert betrekking heeft op werkzaamheden die in 2011 zijn verricht. Hoewel mogelijk is, zoals [appellant] kennelijk bedoelt te stellen, dat de schade aan zijn woning niet direct in volle omvang duidelijk was, komt het hof voor dat [appellant] zijn eisvermeerdering in een eerder stadium van de procedure had kunnen doen. In ieder geval op 29 september 2015, de datum dat door [appellant] de memorie van grieven is genomen. Dat en waardoor de volle omvang van de schade tot juni 2016 -de datum van de offerte en van de eiswijziging- niet duidelijk zou zijn geweest, heeft [appellant] niet toegelicht en is overigens ook niet gebleken. Dat betekent dat geen uitzondering kan worden aanvaard op de hiervoor bedoelde twee-conclusie-regel en dat de eiswijziging in dit stadium van de procedure niet wordt toegelaten”.
9.5
Het voorgaande laat onverlet dat [appellant] ook na het tussenarrest van 22 mei 2018 nog wel stellingen kan aanvullen en nieuwe producties kan inbrengen en inroepen, maar dat mag in beginsel alleen voor zover dat gezien eerder al uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissingen voor het vervolg van dit geding nog is toegestaan en effect kan sorteren. Hier mag [appellant] in ieder geval nog nieuwe stellingen en producties inbrengen in het kader van (het partijdebat met het oog op) de beoordeling van het inmiddels uitgebrachte deskundigenbericht, de inmiddels uitgevoerde bewijslevering en de door hem nog te geven specificatie d. en specificatie f. (zoals bedoeld in rov. 9.1.1). Daaraan kunnen de door [geïntimeerde] opgeworpen bezwaren niet afdoen. Ook voor zover [geïntimeerde] benadrukt dat [appellant] zelf heeft ingestemd met het deskundigenonderzoek naar daartoe geformuleerde vragen door (alleen) de heer P.D.J. van Dijk en met de door het hof gelaste bewijslevering, heeft [appellant] in zoverre zijn rechten op het inbrengen van nieuwe stellingen en producties niet verwerkt of afstand van enige hem in dat verband toekomende bevoegdheid gedaan en kunnen die nog effect sorteren voor zover het gaat om bij eerdere tussenarresten nog niet beslechte geschilpunten. Daarmee kan [appellant] echter niets meer afdoen aan al in tussenarresten gegeven eindbeslissingen, die het hof en partijen in beginsel ook binden voor het vervolg van het geding, zodat daarmee al beslechte geschilpunten zijn afgedaan en niet meer ter discussie staan.
9.6
Alvorens hierna verder te oordelen op basis van het inmiddels uitgebrachte deskundigenbericht, de inmiddels uitgevoerde bewijslevering en de (nadere) standpunten van partijen, stelt het hof met betrekking tot de afgelegde getuigenverklaringen en het uitgebrachte deskundigenbericht eerst nog het navolgende voorop.
9.6.1
[appellant] en [geïntimeerde] zijn zogenoemde partijgetuigen en hun partijgetuigenverklaringen hebben vrije bewijskracht, maar de getuigenis van [appellant] heeft op grond van artikel 164 lid 2 Rv slechts beperkte bewijskracht voor zover het betrekking heeft op feiten waarvoor hij zelf het bewijsrisico draagt. De getuigenverklaring van [appellant] mag dus alleen bewijs in eigen voordeel opleveren als het strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs of verder bewijs dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft, dat het zijn partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maakt.
9.6.2
De stellingen en stukken van partijen -waaronder in het bijzonder ook het als partijrapport van [appellant] geldende Vebidak-rapport- bevatten geen concrete aanknopingspunten om gerechtvaardigd te twijfelen aan de gerapporteerde bevindingen en vaststellingen van de deskundige. Het hof gaat dan ook uit van het gemotiveerd en overtuigend voorkomende deskundigenbericht.
9.7
De lekkage bij de hemelwaterafvoer in het voordak
(in het kader van principale grief 11 en incidentele grief V)
9.7.1
Het hof oordeelt bewijs a. niet geleverd: [appellant] is niet geslaagd in het bewijs dat tussen partijen was overeengekomen dat [geïntimeerde] de lekkage aan de hwa daadwerkelijk zou verhelpen. Het hof overweegt daartoe het navolgende.
9.7.2
Voor zover hier relevant verklaart [appellant] zelf als getuige:

De lekkage bij de hemelwaterafvoer (hierna: hwa) aan de voorzijde was er sinds 2009. (…) Ik heb toen geconstateerd dat er lekkage was. (…) In 2009 heeft de heer [geïntimeerde] werkzaamheden op het achterdak verricht, waarbij ik hem heb geholpen met hand en spandiensten, en toen heb ik de lekkage ter sprake gebracht. De heer [geïntimeerde] heeft toen met mij op een gegeven moment naar de lekkage gekeken, althans naar de druppels die op het balkon lagen. Inmiddels was ook te zien aan de dakoverstek dat de verf afbladderde. In de dakgoot was er niks te zien van de lekkage of de oorzaak daarvan. Ik heb de heer [geïntimeerde] toen gevraagd of hij rond de hwa schrootjes wilde verwijderen om zo te kijken wat de oorzaak was van de lekkage. Dat heeft de heer [geïntimeerde] toen niet gedaan en later ook niet. De heer [geïntimeerde] gaf aan als op het dak aan de voorzijde een nieuwe isolatielaag met dakbedekking zou worden aangebracht, dat dan de lekkage mogelijk ook zou worden verholpen. Op dat moment had ik al besloten om het dak aan de voorzijde te voorzien van nieuwe isolatie en nieuwe dakbedekking en de heer [geïntimeerde] wist dat ook. Die werkzaamheden aan de voorzijde aan het dak hadden geen grote haast en door de heer [geïntimeerde] zijn eerst nog andere werkzaamheden verricht zowel aan mijn eigen woning als in het kader van projecten, voordat de werkzaamheden aan het voordak werden uitgevoerd. (…)
Ik heb de opdracht om het voordak te voorzien van een extra isolatielaag en dakbedekking mondeling verstrekt aan de heer [geïntimeerde] . (…) Ik kan me wel herinneren dat ik op een gegeven moment een mail heb verzonden aan de heer [geïntimeerde] waarin ook de werkzaamheden aan het voordak vermeld stonden als een van de opdrachten die hij nog moest uitvoeren. (…)
De heer [geïntimeerde] gaf aan dat met het aanbrengen van de extra isolatielaag op het voordak en de nieuwe dakbedekking, dat hij dan verwachte dat dan ook het probleem van de lekkage zou zijn opgelost. Ik weet niet meer precies op welk tijdstip hij dat gezegd heeft; ik weet dus niet of dat was rondom de opdrachtverstrekking of toen de werkzaamheden begonnen. Ik weet zeker dat ik het meerdere keren heb gevraagd en iedere keer was het antwoord van de heer [geïntimeerde] dat hij verwacht dat de lekkage zou zijn opgelost. De werkzaamheden zouden worden verricht op regiebasis en dat betekent dus dat hij niet binnen een bepaald budget de werkzaamheden aan het voordak hoefde te doen inclusief het oplossen van de lekkage.
Het verstrekken van de opdracht voor de werkzaamheden aan het voordak en ook de besprekingen daarover vonden telkens plaats tussen ons tweeën, zonder dat daar iemand anders bij was. (…) Er waren meerdere redenen om de werkzaamheden ten aanzien van de dakbedekking aan het voordak te laten uitvoeren. Dat was allereerst omdat de bestaande dakbedekking begon te craqueleren, kouval in de woonkamer en de lekkage bij de hwa.
Tussen 2009 en 2011 is de lekkage bij de hwa verergerd en de noodzaak voor reparatie nam dus toe. (…)”.
9.7.3
Blijkens de getuigenis van [appellant] heeft hij de lekkage bij de hwa in het voordak destijds wel met [geïntimeerde] bekeken en besproken, maar koesterden zij toen allebei de verwachting dat de lekkage mogelijk zou zijn verholpen met het door [geïntimeerde] krachtens mondelinge opdracht van [appellant] op het voordak te verrichten werk inzake de aan te brengen extra isolatielaag met dakbedekking. Uit zijn eigen getuigenverklaring volgt echter nog niet, althans onvoldoende, dat [geïntimeerde] de lekkage aan de hwa krachtens de tussen hen gesloten overeenkomst ook daadwerkelijk zou moeten (gaan) verhelpen.
9.7.4
Ook voor zover [appellant] meent dat de overeenkomst daartoe wel uit zijn getuigenis volgt, ontbreekt het voor zijn partijgetuigenverklaring benodigde aanvullende bewijs.
[geïntimeerde] getuigt in zoverre immers met name:

Na afloop van de werkzaamheden aan het voordak liet de heer [appellant] mij weten dat er nog steeds sprake was van lekkage bij de hwa. Ik ben toen wezen kijken en heb ook een deskundige meegenomen om te kijken wat we er aan konden doen. U moet weten dat ik al vele opdrachten voor de heer [appellant] had gedaan en dat ik gezien die relatie ook bereid was om die reeds langer bestaande lekkage mee te helpen oplossen. Dat moet echter niet worden omgedraaid: het feit dat ik bereid was om uit hoofde van de relatie die ik had met de heer [appellant] het probleem op te lossen, wil niet zeggen dat ik de opdracht had aangenomen om de lekkage op te lossen en dat ik er verantwoordelijk voor was om de lekkage alsnog op mijn kosten op te lossen”.
Verder schreef [geïntimeerde] in zijn op 9 augustus 2012 gedateerde brief:

In het eerste kwartaal van 2011 heeft de heer [appellant] mij de opdracht gegeven om het dak van zijn woning te isoleren en heeft daarbij gevraagd om een bestaande lekkage te verhelpen”.
Maar in zijn getuigenverklaring licht [geïntimeerde] met betrekking tot die geschreven zin toe:

Daarmee bedoel ik dat in de gesprekken met de heer [appellant] door mij is aangegeven dat met het aanbrengen van isolatie en nieuwe dakbedekking ook de lekkage misschien wel opgelost zou zijn. Ik heb niet de opdracht gekregen om de lekkage te herstellen, maar ik heb opdracht gekregen om isolatie en nieuwe dakbedekking aan te brengen waarbij als bijvangst dan ook mogelijk de lekkage werd opgelost. Ik ben geen jurist, dus als ik acht jaar later hiermee wordt geconfronteerd dan had ik misschien destijds mijn woorden meer op een goudschaaltje moeten leggen. Je moet ook kijken naar de rest van de brief”.
Uit de brieven van de [geïntimeerde] van 9 augustus 2012 en 12 september 2012 blijkt van diezelfde insteek; [geïntimeerde] is bereid mee te werken aan de oplossing van de bestaande situatie, maar daarbij is het niet aan de orde – zoals hij zelf schrijft – dat gebreken die het huis heeft nu door hem kosteloos moeten worden opgelost.
Voorts bevatten de getuigenissen van [de glaszetter/schilder] en [allround timmerman] geen eigen waarnemingen of wetenschap over een tussen partijen gemaakte afspraak dat [geïntimeerde] de lekkage aan de hwa daadwerkelijk zou verhelpen.
9.7.5
Voor zover [appellant] beredeneert dat het niet anders kan dan dat hij als een zogenoemde PietjePrecies heeft gewild dat [geïntimeerde] de bestaande lekkage zou moeten verhelpen en dat [geïntimeerde] daarvan ook doordrongen moet zijn geweest, is dat een beredeneerde conclusie maar geen door hem zelf waargenomen of vastgesteld feit.
9.7.6
Nu bewijs a. niet is geleverd, dient voor de verdere beoordeling tot uitgangspunt dat [appellant] geen opdracht heeft verstrekt voor het daadwerkelijk verhelpen van de lekkage aan de hwa en is [geïntimeerde] niet aansprakelijk voor het voortduren van de lekkage na de uitvoering van de werkzaamheden. Hiermee ontvalt de grondslag aan de vordering van [appellant] tot vergoeding van de kosten voor herstel en de gevolgschade van de lekkage aan de hwa (zie rov. 3.5.2 en 3.5.3). Het hof komt daarom niet toe aan een beoordeling van een door [appellant] gegeven (schade)specificatie d. (zoals bedoeld in rov. 3.5.5). Het hof concludeert dat de door de kantonrechter hiervoor toegewezen (€ 1.149,65 plus € 147,01 =) € 1.296,66 alsnog moet worden afgewezen. In zoverre faalt principale grief 11 van [appellant] en slaagt incidentele grief V van [geïntimeerde] .
9.8
De lekkages bij de glasplaten
(in het kader van principale grieven 3 tot en met 10 en incidentele grieven II en IV)
9.8.1
Het hof oordeelt bewijs b. geleverd: [appellant] is geslaagd in het bewijs dat de lekkages bij de glasplaten bestaan.
9.8.2
[de glaszetter/schilder] getuigt voor zover hier relevant immers:

Ik heb in 2009 vier platen zonwerend glas geleverd aan de heer [appellant] . In 2013 werd ik gebeld door de heer [appellant] in verband met een lekkage bij een van de glasplaten. Ik heb toen geconstateerd dat er op het dak aan de achterzijde lekkage was bij een van de geplaatste glasplaten. Ik zag dat de kitrand geschuurd was en ik zag dat er vochtophoping was tussen de RVS-afwerklijst en het dubbel glas. Ik zag ook dat het glas was aangetast; het was lichtgrijs geworden. Ik zag de lekkage bij slechts een glasplaat. Het betrof een van de glasplaten die ik 2009 had geleverd.
Een van de glas platen was lek en ik had er geen indicatie over of de andere glasplaten ook zouden gaan lekken”.
9.8.3
Ook vermeldt het deskundigenrapport in zoverre:

Vraag 1)
Kunt u aangeven of er sprake is van lekkage bij één dan wel meerdere glasplaten op het achterdak van de woning van [appellant] en zo ja, welke glasplaten dat betreft en wat de oorzaak is van de lekkage(s)?
Antwoord op vraag 1:
Zowel de ruiten als ook de totale constructie van alle 4 de vlakhellende dakkoepels zijn lek. De oorzaak van de lekke ruiten is het langdurig blootstellen van de randverbinding van het isolerend dubbelglas aan vocht.
De constructie zelf is lek door het foutief aanbrengen van de afdichtingskit tussen de ruit en het rvs-kader in. Ook de openingen ter plaatse van de schroeven kunnen lekkage veroorzaken. Het naar binnendringende vocht kan niet worden afgevoerd.
(…) zowel de ruiten als ook de totale constructie van alle 4 de vlakhellende dakkoepels zijn lek.
(…) Het probleem is overal hetzelfde. De ruiten vertonen tekenen van lekkage en de constructie ook”.
9.8.4
Nu [appellant] is geslaagd in het bewijs dat de lekkages bij de glasplaten bestaan, moet
-zoals het hof in rov. 3.6.6 al heeft overwogen- het hof beoordelen of de lekkage het gevolg is van een constructiefout ten aanzien van de glasplaten en dat er een ondeugdelijke kit is gebruikt. In dit kader is het deskundigenbericht gelast dat voor zover hier relevant vermeldt:

Vraag 2)
Is er ten aanzien van de vier glasplaten op het achterdak van de woning van [appellant] sprake van een gebrekkig ontwerp?
Antwoord op vraag 2:
Ja, dit kan en mag wel worden verondersteld. Een constructie dient dusdanig te zijn ontworpen dat er in eerste instantie geen vocht naar binnen kan. Komt er wel vocht naar binnen, dan dient dit vocht te kunnen worden afgevoerd. Het lijkt erop dat de houten constructie niet voorzien is van een laklaag dan wel beschermlaag.
Bij deze wijze van plaatsing is het zeer belangrijk om de kitvoegen, welke zorgdragen voor deze afdichting, minimaal 1 maal per jaar te controleren op afdichting (sluiten alle naden nog goed aan). Daarnaast is het aan te bevelen om gebruik te maken van isolerend dubbelglas dat voorzien is van een siliconen randverbinding, welke veel beter bestand is tegen vocht.
(…) De aluminium kaders hoeven niet jaarlijks te worden losgeschroefd. Een visuele inspectie van de kitnaden is in deze afdoende. Men kan vrij makkelijk beoordelen of de kitnaden nog goed hechten aan de constructie en daarmee zorgdragen voor afdoende dichtheid. Het glas uitvoeren met een andere randverbinding had niet gezorgd voor een waterdichte constructie. De ruiten zelf waren niet lekgeslagen.
Vraag 3)
Indien u vraag 2 bevestigend beantwoordt, kunt u dan aangeven:
- welk(e) aspect(en) aan het ontwerp u als gebrekkig aanmerkt?
Antwoord op vraag 3.1:
De geringe afmetingen van de kitvoeg waardoor deze losscheurt door uitzetten en of krimp. Het geen gebruik maken van een plaatsingsbandje waardoor er geen sprake is van een tweevlakshechting. Het niet juist aanbrengen van de kit waardoor deze kit hol inkrimpt en er daardoor een gootje ontstaat. Het geringe afschot waardoor vocht in de randen blijft staan ter plaatse van deze kitvoeg. Ook de schroefgaten hebben geen afdichting.
- waarom u dat aspect/die aspecten als gebrekkig aanmerkt?
Antwoord op vraag 3.2:
De kitproducenten geven niet voor niets de minimale afmetingen van de kitvoeg op. Ook dient een drievlakshechting te worden voorkomen, daardoor dient er altijd gebruik gemaakt te worden van een rugvulling. De kit dient bollend te worden aangebracht, zodat deze “vlak” wordt indien de kit is uitgewerkt (is ingekrompen). Het afschot zou groter mogen zijn, echter bij een juiste plaatsing mag er geen lekkage zijn. De schroefgaten hadden moeten worden afgedicht.
- wat de gevolgen zijn van die gebreken in het ontwerp, in het bijzonder ten aanzien van de afwatering van neerslag?
Antwoord op vraag 3.3:
Lekkage van de constructie, aantasting van het houten kozijn (het kozijn is rot) en daardoor schimmelgroei aan de binnenzijde. Omdat het vocht niet weg kan, worden de tanden van het glas langdurig blootgesteld aan vocht en raakt het glas hierdoor lek.
(…) De houten onderconstructie is wel degelijk rot en zelfs “zeiknat’! Dat het hout wel degelijk rot is blijkt ook uit het feit dat bij het terug plaatsen van het RVS kader enkele schroeven ter bevestiging van dit kader geen grip meer hadden in het hout. Het jaarlijks inspecteren van de kitvoegen had de gevolgen mogelijkerwijs kunnen verminderen dan wel voorkomen. Daarbij opgemerkt dat de kitvoeg van onvoldoende breedte is.
Bij het toepassen van meerbladig isolatieglas dat voorzien is van een siliconen randverbinding waren de vochtproblemen aan de binnenzijde niet minder geweest De ruiten zelf waren echter niet lek geslagen. (…)
Vraag 4)
Is er bij één of meerdere glasplaten sprake van een ondeugdelijke uitvoering van het ontwerp, bestaande uit: gebruikmaking van ongeschikt materiaal en/of een andere onjuiste wijze van uitvoering?
Antwoord op vraag 4:
Ja, bij alle 4 de ruiten is er sprake van een ondeugdelijk ontwerp. (…)
Een ruit bestaande uit isolerend dubbelglas met een standaard randverbinding dient altijd geplaatst te worden met een omtrekspeling. Deze speling is nodig om mogelijk vocht in de constructie weg te kunnen ventileren. Daaraan gekoppeld dienen er openingen aanwezig te zijn die voor deze ventilatie kunnen zorgdragen en die ervoor kunnen zorgen dat het mogelijke vocht ook kan worden afgevoerd. Bij de structurele dan wel semi structurele verlijming in deze casus had een siliconenrandverbinding moeten worden toegepast.
Vraag 5)
Indien u vraag 4 bevestigend beantwoordt, kunt u dan aangeven waarom de uitvoering als ondeugdelijk moet worden beschouwd en wat de gevolgen zijn van de ondeugdelijke uitvoering van het ontwerp, in het bijzonder ten aanzien van de afwatering van neerslag?
Antwoord op vraag 5: De toegepaste randverbinding mag niet langdurig worden blootgesteld aan vocht. Dit is nu wel het geval. Er had dus een omtrekspeling aanwezig dienen te zijn die zowel afwaterend als ook ventilerend is.
Vraag 6) Als er naar uw mening geen sprake is van een gebrekkig ontwerp dan wel van een ondeugdelijke uitvoering van het ontwerp, wat is dan volgens u de oorzaak van de lekkages aan de glasplaten?
Antwoord op vraag 6:
De ruiten zijn lek doordat de randverbinding van het glas langdurig is blootgesteld aan vocht.
(…)
Vraag 8)
Als er naar uw oordeel sprake is van een gebrek in het ontwerp van de glasplaten, is dat dan een gebrek dat [geïntimeerde] redelijkerwijs had behoren te kennen? Zo ja, kunt u dat motiveren?
Antwoord op vraag 8: Kenniscentrum Glas wordt vaak betrokken bij klachten met glas. Eén van de meest voorkomende klachten betreft de toegepaste kit voor de randverbinding van het glas in combinatie met de kit welke is toegepast als afdichting. In die zin kunnen wij stellen dat er in de “markt” veel onwetendheid is over het op een juiste en verantwoorde manier plaatsen van glas. Kijkend naar de werkzaamheden van [woningverbetering] Woningverbetering en mede door het feit dat het glas niet door [woningverbetering] Woningverbetering is besteld, kunnen wij stellen dat de heer [geïntimeerde] redelijkerwijs niet had kunnen weten dat het nu toegepaste glas niet voor de gekozen detaillering geschikt is.
(…) De gekozen randverbinding speelt in deze casus een ondergeschikte rol. Op de eerste plaats kan er bij een juiste detaillering geen vocht in de constructie komen. Komt dit er om welke reden dan toch in, dan wordt dit vocht afgevoerd. De randverbinding van het glas komt dan niet langdurig in aanraking met vocht en zal de ruit niet lekslaan door blootstelling aan langdurig vocht.
(…) het meerbladig isolatieglas[had]
uitgevoerd moeten worden met een siliconen randverbinding. Was er sprake geweest van een omtrekspeling, ontwatering en een goede beluchting, was de gekozen glasconstructie wel een juiste geweest”.
Vraag 9)
Indien naar uw oordeel de door [geïntimeerde] gebruikte kit, gezien het doel van de toepassing, ongeschikt was om te worden gebruikt, had [geïntimeerde] die ongeschiktheid redelijkerwijs behoren te kennen? Zo ja, kunt u dat motiveren?
Antwoord op vraag 9:
Ook bij dit vraagstuk is niet te achterhalen uit de aangeleverde stukken wie de kit heeft geleverd. Is dit via [woningverbetering] Woningverbetering gegaan of heeft de heer [appellant] hiervoor zorggedragen? Over de ongeschiktheid van de kit kunnen wij daarom geen uitspraak doen, temeer er niet onomstotelijk bewezen is dat er daadwerkelijk sprake is van een niet geschikte kit.
Kijkend naar de afmetingen van de kit, welke worden geadviseerd door de verschillende producenten, kunnen wij stellen dat [woningverbetering] Woningverbetering had moeten zorgdragen voor een afdichting van kit met voldoende afmetingen.
De productbladen welke in de producties worden weergegeven ter onderbouwing van het toepassen van een weersbestendige kit, geven de afmetingen van de kitvoeg weer. Evenals dat er geen sprake mag zijn van een drievlakshechting. Er dient gebruik gemaakt te worden van een rugvulling.
(…)
Vraag 10)
Indien er sprake is van gebreken in het ontwerp van de glasplaten dan wel in de uitvoering van het ontwerp, op welke wijze kunnen die gebreken op een deugdelijke wijze worden hersteld?
Antwoord op vraag 10: Alle 4 de vlakhellende dakkoepels zijn dusdanig aangetast door vocht dat deze in z’n geheel dienen te worden verwijderd en er een totaal nieuwe constructie dient te worden aangebracht.
(…)
Vraag 11)
Op welk bedrag begroot u de kosten van het door u geadviseerde herstel?
Antwoord op vraag 11: De herstelkosten van de 4 vlakhellende dakkoepels worden begroot op een som van € 12.000,- (excl. BTW).
(…) Het is voor Kenniscentrum Glas (…) niet mogelijk dit bedrag verder te onderbouwen. Het geachtte bedrag is inclusief het verwijderen en afvoeren van de bestaande constructie, het aanbrengen van een nieuwe constructie en het aanhelen dan wel opnieuw aanbrengen van de dakbedekking.
De tijdsspanne is in deze casus minder relevant. De afdichtingskit is met onvoldoende afmeting aangebracht. Een jaarlijkse controle dan wel vervanging van de kit had de problemen in deze niet opgelost dan wel verminderd. De problemen waren wellicht pas in een later stadium zichtbaar geworden, maar waren er wel geweest.
Indien de nieuwe constructie op een juiste manier wordt gemaakt zal er zeer zeker sprake zijn van een kwaliteitsverbetering. Echter deze kwaliteitsverbetering hoeft niet meer te kosten dan de oorspronkelijke constructie. Anders gezegd: er hoeven geen materialen te worden toegepast die signifikant duurder zijn dan de nu toegepaste materialen. Het gaat hierbij enkel om de constructie anders uitvoeren”.
9.8.5
De voorgaande gerapporteerde bevindingen en vaststellingen in onderling verband en samenhang beziend, leidt het hof uit het deskundigenbericht af dat de lekkage het gevolg is van een constructiefout ten aanzien van de glasplaten en dat (hoewel niet is vastgesteld dat de gebruikte kit als zodanig ondeugdelijk is) het kitwerk ondeugdelijk is uitgevoerd zoals bedoeld in het tussenarrest van 26 september 2017.
Daaruit volgt voor het hof verder dat de bedoelde constructiefout ten aanzien van de glasplaten voor [geïntimeerde] niet redelijkerwijs kenbaar was, zodat [geïntimeerde] in zoverre geen waarschuwingsplicht heeft geschonden, [appellant] hem daarvoor niet aansprakelijk mag houden en die constructiefout als zodanig voor risico van [appellant] komt (zie ook rov. 3.6.7). Het door met name de geringe afmetingen van de kitvoeg, het niet gebruiken van een plaatsingsbandje, het niet juist aanbrengen van de kit, het geringe afschot waardoor vocht in de randen blijft staan ter plaatse van deze kitvoeg en het niet afdichten van de schroefgaten door hem ondeugdelijk uitgevoerde kitwerk valt [geïntimeerde] uiteraard toe te rekenen en daarvoor is [geïntimeerde] wel aansprakelijk.
Nu het hof uit het deskundigenrapport verder afleidt dat het ondeugdelijk uitgevoerde kitwerk bij een overigens deugdelijke constructie niet tot schade zou hebben geleid, valt de in dit verband optredende schade naar het oordeel van het hof aan ieder van partijen voor de helft toe te rekenen. In het licht van de door de deskundige aangegeven herstelkosten begroot het hof deze schade hier op € 12.000,-- exclusief BTW, waarvan [geïntimeerde] dus (€ 6.000,-- exclusief BTW oftewel) € 7.260,-- incl. BTW aan [appellant] hoort te vergoeden.
9.8.6
Gezien het voorgaande concludeert het hof naar aanleiding van het geleverde bewijs b. dat de door de kantonrechter hiervoor toegewezen € 250,-- alsnog moet worden opgehoogd tot de toewijsbare € 7.260,-- incl. BTW, dus met € 7.010,--. In zoverre slagen de principale grieven 3 tot en met 10 van [appellant] en falen de incidentele grieven II en IV van [geïntimeerde] .
9.9
De zinken kralen aan het voordak
(in het kader van principale grieven 12 tot en met 14 en incidentele grief V)
9.9.1
Het hof oordeelt bewijs c. niet geleverd: [appellant] is niet geslaagd in het bewijs dat de zinken kralen aan de voorgevel en aan de linker zijgevel van het voordak zijn gaan golven door de uitvoering van de werkzaamheden aan het voordak in 2011.
9.9.2
Voor zover hier relevant vermeldt het deskundigenrapport:

Vraag 12)
Is het voor u mogelijk om vast te stellen of het golven van de zinken kralen aan de voorgevel en de linkergevel van het voordak het gevolg is van het aanbrengen van de bitumen dakbedekking in 2011 dan wel dat dit het gevolg is/kan zijn van eerdere werkzaamheden aan het voordak?
Antwoord op vraag 12:
Kijkend naar de verschillen van de zinken kralen ter plaatse van het voordak en het achterdak zou men kunnen stellen dat de zinken kralen zijn gaan golven door de laatst uitgevoerde werkzaamheden. In dit rapport wordt een opsomming geven van de mogelijke oorzaken van de golving. Echter is het zo dat de lasnaden al verzwakt konden zijn door de eerder uitgevoerde werkzaamheden. Of deze golvingen zijn ontstaan tijdens de laatst uitgevoerde werkzaamheden of dat dit nog later is ontstaan door de gevolgen van de uitgevoerde werkzaamheden (de gekozen detaillering) is niet te achterhalen.
Het antwoord op deze vraag luidt daarom ook “Ja” met de kanttekening dat naar onze mening [woningverbetering] woningverbetering niet voor de volle 100% verantwoordelijk is voor de golving van de zinken kralen.
(…) De lasnaden kunnen wel degelijk verzwakt zijn bij de eerder uitgevoerde werkzaamheden zonder dat er tekenen van deze verzwakking zichtbaar zouden zijn. De belasting welke wordt veroorzaakt door een brander, is vele male groter dan de belasting door bijvoorbeeld de zon. De temperaturen zijn immers veel hoger.
(…) Als iemand werkzaamheden gaat uitvoeren dient deze persoon te kijken naar de algehele staat. Echter de “inwendige staat” van de lasnaden kan niet worden vastgesteld. Daarnaast is het zo dat, indien men de lasnaden opnieuw had moeten aanbrengen, de zinken kraai eerst verwijderd had moeten worden, wat concreet inhoudt dat men dan de constructie op een juiste wijze had kunnen aanbrengen (dus geen dakbedekking plakken op een zinken kraal).
(…) Het is niet vast te stellen dat het golven van de zinken kralen is veroorzaakt door de werkzaamheden die uitgevoerd zijn door [geïntimeerde] . Echter is het wel aannemelijk dat het golven der kralen is ontstaan door de laatst uitgevoerde werkzaamheden. In dit rapport wordt (…) onderbouwd (…) dat [geïntimeerde] een dakbedekking heeft gebrand op zinken kralen met alle gevolgen van dien. Wij blijven bij ons eerder gegeven antwoord dat de golven van de zinken kralen ter plaatse van het voordak aan de voorzijde en de linker zijde zijn ontstaan door het aanbrengen van de APP dakbedekking. Oude dan wel nieuwe zinken kralen zijn niet aan de orde.
Vraag 13)
Heeft u nog overige opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennisneemt?
Antwoord op vraag 13:
Het aanpassen van een detaillering van de dakkraal is vragen om problemen. Zowel bij de eerst isolatielaag als ook bij de tweede aangebrachte isolatielaag verankert men de zinken dakkraal aan de onderconstructie door middel van de aangebrachte dakbedekking. De zinken kralen dienen als paraplu boven de constructie en dragen daarmee zorg voor een volledige afdichting van de constructie ter plaatse van de dakkrand.
De enige juiste uitvoering is de zinken kraal zoals deze aan de achterzijde van de woning is toegepast (ter plaatse van het achterdak). (…)
De enige en juiste oplossing is de bestaande zinken kralen verwijderen, inclusief de bestaande boeiboorden. Om het uiterlijk van de woning niet te veel te veranderen kan er gekozen worden een en ander uit te voeren met een daktrim.
Deze “trimmen” zijn er ook met een kraal. Een andere mogelijkheid is alleen te werken met een zogenaamde kraallat waar de dakbedekking omheen gekruld wordt.
(…) Dat partijen zijn overeengekomen dat het plakken van een bitumen laag op een zinken ondergrond een aanvaardbare wijze van werken is, staat los van onze bevindingen. Wij zijn het hier niet mee eens (…)”.
9.9.3
De voorgaande gerapporteerde bevindingen en vaststellingen in onderling verband en samenhang beziend, leidt het hof uit het deskundigenbericht af dat de zinken kralen aan de voorgevel en aan de linker zijgevel van het voordak kunnen zijn gaan golven door de uitvoering van verschillende werkzaamheden die in de loop der tijd aan het voordak zijn verricht. Uit het deskundigenbericht volgt niet, althans onvoldoende, dat zij zijn gaan golven door de uitvoering van de werkzaamheden aan het voordak in 2011.
9.9.4
Het hof memoreert dat partijen het erover eens zijn dat het plakken van een bitumen laag op de zinken kraal, mits zorgvuldig uitgevoerd, een aanvaarde wijze van werken is en dat [geïntimeerde] deze overeengekomen werkwijze destijds ook heeft toegepast. Blijkens zijn rapport acht de deskundige die door partijen overeengekomen werkwijze als zodanig niet deugdelijk, maar daaruit volgt niet dat [geïntimeerde] de overeengekomen werkzaamheden als zodanig ondeugdelijk heeft uitgevoerd of daarin anderszins tekort is geschoten.
9.9.5
Ook de afgelegde getuigenverklaringen maken niet aannemelijk dat [geïntimeerde] in de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden als zodanig tekort is geschoten, althans dat toen al zinken kralen aan de voorgevel en aan de linker zijgevel van het voordak zijn gaan golven. Zo volgt uit de getuigenis van [allround timmerman] juist veeleer dat de zinken kralen aan de voorgevel en aan de linker zijgevel van het voordak in ieder geval niet tijdens de uitvoering van de werkzaamheden aan het voordak in 2011 zijn gaan golven. In zoverre getuigt [allround timmerman] :

[geïntimeerde] heeft af en toe een klus voor mij als zelfstandige (…)
Volgens mij gaat het om de zinken kraal aan de dakzijde die anders zou zijn dan dat wij zo’n zeven tot acht jaar gelden hebben afgeleverd. [geïntimeerde] en ik hebben die klus toen uitgevoerd. Toen ik hoorde van deze rechtszaak, vond ik dat onrechtvaardig want ik weet zeker dat wij dat werk netjes en voor akkoord hebben afgeleverd. (…)
De heer [appellant] , [geïntimeerde] en ik zijn alle drie een PIETJEPRECIES. Als je met een dakbrander bitumen brandt en je doet dat op een onjuiste wijze, treedt er door de hitte gelijk een vervorming bij het zink op. (…) Geen van ons drieën heeft echter ter plekke een vervorming waargenomen. Zink volgt niet zijn eigen weg, daarmee bedoel ik dat een vervorming meteen zou zijn opgetreden en niet na afkoeling alsnog kan optreden. Dat heb ik althans nog nooit meegemaakt. [geïntimeerde] en ik waren enkele dagen op het dak bezig. De heer [appellant] kwam ook met enige regelmaat via de trap op het dak, maar ik weet niet precies meer hoe vaak hij op het dak is geweest. Hij kwam ook met enige regelmaat naar boven op de trap zonder op het dak te komen. Omdat zijn bovenlijf dan boven het dak uitkwam, had hij ook toen een vervorming moeten zien.
(…) Zoals gezegd, wist ik dat besproken was dat de oude lijst gehandhaafd moest blijven. Volgens mij is de staat van die lijst door onze werkzaamheden niet gewijzigd. Als die golfde, bleef die dus golven.
Zoals gezegd, heb ik zelf niet gebrand. Dat heeft [geïntimeerde] gedaan. Ik heb hem wel geholpen door te preimeren en de rollen klaar te leggen en hem spullen aan te geven. Toen hij brandde ben ik hem ook gevolgd en heb ik het met handschoen, rolletje en plaatje dichtgedrukt. Waar we oneffenheden op het dak vlak hadden gemaakt, moest aan de zijkanten het materiaal worden gevolgd. Ik heb bij mijn werk toen [geïntimeerde] aan het branden was, geen relevante afwijkingen waargenomen. Gevraagd of er tijdens werk bijzondere aandacht is besteed aan de daklijst, zeg ik dat we tijdens het werk tussentijds steeds de status van het daklijst konden zien. Die hebben we ook steeds bekeken en ons is toen niks opgevallen. Niet alleen [geïntimeerde] en ik, maar ook [appellant] heeft toen niet op afwijkingen gewezen. Toen het werd opgeleverd was [appellant] ook vol lof over het werk dat [geïntimeerde] had gedaan (…)”.
Voor zover hier relevant getuigt ook [geïntimeerde] :

Ik heb voorafgaand aan mijn werkzaamheden aan het achterdak in 2009 niet gezien of de kralen van het achterdak recht waren of niet. Ik heb na afloop van de werkzaamheden aan het achterdak niet geconstateerd dat er aan de kralen iets veranderd was en ik heb er ook nooit wat over gehoord. Voor het voordak geldt precies hetzelfde. Ik heb ook toen niet voorafgaand aan de werkzaamheden gezien of de kralen recht waren en ik heb ook niet geconstateerd of er na mijn werkzaamheden aan het voordak iets aan de kralen was veranderd. Tijdens de werkzaamheden is de heer [appellant] een aantal keer op het dak geweest. Hij zei dan dat het er netjes uitzag en hij zei dan tegen mijn medewerker dat hij niet anders gewend was. (…)
Toen ik met de deskundige bij de woning van de heer [appellant] ben geweest in verband met de lekkage aan de hwa, had de heer [appellant] bij mij nog niet geklaagd over het golven van de kralen”.
9.9.6
Dat de bewuste kralen niet tijdens de uitvoering van de werkzaamheden aan het voordak in 2011 maar pas later zijn gaan golven, ziet het hof ook veeleer bevestigd in de getuigenis van [appellant] zelf voor zover hij verklaart:

Toen ik in 2011 constateerde dat de kralen aan het voordak gingen golven zijn we verder gaan kijken en toen zagen we dat ook de kralen aan de rechterzijde van het achterdak golfden. (…)
Het zal in 2011 zijn geweest, mogelijk begin 2012, dat we constateerden dat de zinken kralen aan het voordak golfden”.
9.9.7
Voorts bevat de getuigenis van [de glaszetter/schilder] geen eigen waarnemingen of wetenschap over het gaan golven van de bewuste zinken kralen.
9.9.8
Nu bewijs c. niet is geleverd, dient voor de verdere beoordeling tot uitgangspunt dat [geïntimeerde] bij de uitvoering van de werkzaamheden aan het voordak in 2011 geen relevante fout heeft gemaakt waardoor de bewuste zinken kralen zijn golven. Daarmee ontvalt de grondslag aan de vordering van [appellant] tot vergoeding van de schade die daarvan het gevolg is, zodat het hof concludeert dat de door de kantonrechter hiervoor toegewezen € 998,25 alsnog moet worden afgewezen. Aan een bespreking van verdere schadekwesties in dit verband komt het hof daardoor niet toe, waaronder de op de (hoogte van de) schade betrekking hebbende incidentele grief III (zie rov. 3.7.7), de door [geïntimeerde] (in de antwoordmemorie van 19 maart 2019 randnummer 7.21) verzochte heroverweging van een in rov. 3.7.9 gegeven beslissing en een door [appellant] gegeven (schade)specificatie f. (zoals bedoeld in rov. 3.5.5). In zoverre falen de principale grieven 12 tot en met 14 van [appellant] en slaagt incidentele grief V van [geïntimeerde] .
9.1
Nu partijen niets aanvoeren dat een ander oordeel rechtvaardigt, blijven andere twistpunten onbesproken en komt het hof tot de slotsom dat de bij het bestreden vonnis aan [appellant] toegewezen hoofdsom van € 2.544,91 moet worden gewijzigd in (- € 1.296,66 + € 7.010,-- - € 998,25 =) € 7.260,-- en het bestreden vonnis alleen in zoverre moet worden vernietigd. Voor het overige blijft de wettelijke rente onbestreden verschuldigd vanaf 1 september 2014 en is [geïntimeerde] als de in eerste aanleg overwegend in het ongelijk gestelde partij terecht veroordeeld in de proceskosten daarvan, zodat ook de daartegen door [geïntimeerde] gerichte incidentele grief VI faalt en het bestreden vonnis overigens zal worden bekrachtigd.
Met betrekking tot het hoger beroep zal het hof de proceskosten van het principale en incidentele appel tussen de over en weer in het ongelijk te stellen partijen aldus compenseren, dat de door [appellant] bevoorschotte deskundigenkosten (€ 2.722,50) en getuigenkosten ( [de glaszetter/schilder] : € 160,--) alsmede de door [geïntimeerde] voorgeschoten getuigenkosten ( [allround timmerman] : € 170,--) alsnog worden gedeeld doordat -middels verrekening van die bedragen- [geïntimeerde] aan [appellant] een aanvullend bedrag van € 1.356,25 zal betalen en iedere partij overigens de eigen kosten draagt. Nu ook de verlangde -onweersproken gebleven- uitvoerbaarverklaring bij voorraad toewijsbaar is, zal het hof nu beslissen als volgt.

10.De uitspraak

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het beroepen vonnis van 30 april 2015, behoudens voor zover van [geïntimeerde] daarbij is veroordeeld om een bedrag van € 2.544,91 aan [appellant] te betalen, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [geïntimeerde] om een bedrag van € 7.260,-- aan [appellant] te betalen;
veroordeelt [geïntimeerde] om ter zake van deskundigen- en getuigenkosten een aanvullend bedrag van € 1.356,25 aan [appellant] te betalen en compenseert de proceskosten in hoger beroep overigens aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, H.K.N. Vos en E.H. Pijnacker Hordijk en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 november 2019.
griffier rolraadsheer