3.7.Het hof overweegt het volgende.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
3.7.1.Het hof buigt zich ambtshalve allereerst over de ontvankelijkheid van [appellante] in hoger beroep. [appellante] was immers niet betrokken bij de procedure in eerste aanleg. In beginsel staat hoger beroep niet open voor een partij die in eerste aanleg niet in het geding is betrokken. Echter, het hof wijst erop dat de Hoge Raad op 18 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3636) in antwoord op een prejudiciële vraag heeft geoordeeld: Wie tot de belanghebbenden in de zin van een wetsbepaling zijn te rekenen, moet, indien het in de desbetreffende wet niet is bepaald, uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen worden afgeleid.
Daarbij zal een rol spelen in hoeverre de betrokkene door de uitkomst van de desbetreffende procedure zodanig in een eigen belang kan worden getroffen dat hij daarin behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang, of in hoeverre hij anderszins zo nauw betrokken is of is geweest bij het onderwerp dat in de procedure wordt behandeld, dat daarin een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen, het entameren daarvan daaronder begrepen (vgl. HR 10 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8290, NJ 2007/45). 3.7.2.Nu [appellante] in hoger beroep komt als erfgenaam en de beslissing van het hof direct invloed heeft op de financiële positie van [appellante] , acht het hof voldoende duidelijk dat [appellante] door deze procedure in haar (eigen) belangen wordt geraakt. Ook als executeur van het testament is [appellante] nauw betrokken bij het onderwerp in deze procedure. Het hof is derhalve van oordeel dat [appellante] zonder meer als belanghebbende kan worden aangemerkt en zij bevoegd is op de voet van artikel 358 lid 3 Rv hoger beroep in te stellen. [appellante] is aldus ontvankelijk in dit hoger beroep.
Ten aanzien van het recht op de legitieme portie
3.7.3.De artikelen 4:63 e.v. BW schrijven – kort en bondig weergegeven – voor dat er sprake is van een legitieme portie waarop een legitimaris in weerwil van giften en uiterste wilsbeschikkingen van de erflater aanspraak kan maken. Deze legitimarissen zijn de afstammelingen van de erflater die door de wet als erfgenamen tot de nalatenschap worden geroepen. De legitieme portie van een kind van de erflater bedraagt de helft van de waarde waarover de legitieme porties worden berekend, gedeeld door het aantal erfgenamen als bedoeld in artikel 4:10 lid 1 onder a BW.
3.7.4.Aldus zijn de vereisten voor het zijn van legitimaris dus het zijn van een afstammeling van de erflater, en het door de wet als erfgenaam tot de nalatenschap geroepen zijn. Aan deze eisen wordt in dezen in beginsel voldaan. [de zoon] wordt door erflater in het testament zelf aangeduid als ‘zoon’ en dit wordt ook bevestigd door [appellante] zelf (en stichting [stichting] zelf). Ingevolge artikel 4:64 BW heeft hij als enig kind van erflater, terwijl deze geen echtgenoot of echtgenote als bedoeld in artikel 4:10 lid 1 onder a BW heeft achtergelaten, recht op een legitieme portie van de helft van de waarde waarover de legitieme portie moet worden berekend, derhalve kort gezegd de helft van de nalatenschap.
Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling
3.7.5.De stellingen van [appellante] spitsten zich toe op de vraag of de bewindvoerder de legitieme portie van [de zoon] had moeten opeisen dan wel nog steeds moet opeisen in de situatie waarin [de zoon] zich bevindt. De belangrijkste stelling van [appellante] is dat [de zoon] geen belang zou hebben omdat hij feitelijk geen behoefte heeft aan geld. Dit argument wordt door het hof van de hand gewezen. Niet alleen blijkt uit de stukken dat [de zoon] reguliere uitgaven heeft voor levensonderhoud (kosten voor het levensonderhoud, kosten voor wassen en strijken van zijn kleding, kosten voor de kapper, kosten voor een snoezelbad etc), maar daarnaast kan niet worden voorzien hoeveel geld [de zoon] in de toekomst nog nodig kan hebben voor bijvoorbeeld een hogere eigen bijdrage. Bovendien heeft [de zoon] wellicht baat bij meer roerende zaken als bubbelbuizen, technische snufjes zoals een knop om de bubbelbuis zelf aan en uit te zetten. Mogelijk zou [de zoon] vaker in het snoezelbad kunnen, als daar extra geld voor beschikbaar zou zijn. Ook zou mogelijk tegen betaling extra begeleiding/gezelschap kunnen worden aangetrokken die alleen voor [de zoon] werkt. Een scenario waarbij [de zoon] structureel meer geld kan uitgeven aan roerende zaken, technische snufjes of eigen begeleiders – dus als hij in de omstandigheid verkeert dat hij behoorlijk veel geld te besteden heeft – is nooit onderzocht. De bewindvoerder en de mentor van [de zoon] zijn immers altijd uitgegaan van het scenario dat [de zoon] een Wajong uitkering te besteden heeft en dat zulks voldoende kan worden geacht.
3.7.6.Daarnaast geldt echter dat [de zoon] vooralsnog de hem in beginsel toekomende legitieme portie niet uitbetaald kan krijgen, nu zijn vader/erflater in het testament ex artikel 4:82 BW heeft bepaald dat de legitieme portie pas opeisbaar is na het overlijden van [appellante] . [appellante] had immers een notarieel verleden samenlevingscontract met erflater (zie productie 13 bij het beroepschrift), zoals artikel 4: 82 (slot) vereist. Gelet op de levensverwachting van [de zoon] die dagelijks kampt met epileptische aanvallen en bijna wekelijks een zware aanval krijgt waardoor hij regelmatig op de Eerste Hulp belandt, ligt het materiële financiële belang van [de zoon] niet aanstonds bij een legitieme portie die hij mogelijk pas in de verdere toekomst tegemoet kan zien.
3.7.7.Bovenstaande belangen, alsook de belangen van [appellante] - als aangevoerd - afwegend en kijkend naar de uitzonderlijke situatie waarin [de zoon] zich bevindt, overweegt het hof dat in deze zaak moet worden gekeken of het mogelijk is te komen tot een op maat gemaakte oplossing. [appellante] zelf heeft – als subsidiair – een voorstel gedaan waarbij zij
€ 60.000,- beschikbaar stelt ten behoeve van [de zoon] en diens verzorging, in ruil voor het niet inroepen dan wel afzien van zijn aanspraak uit hoofde van de legitieme portie. Dit geldbedrag zou dan naar een speciaal op te richten stichting vloeien. Hoewel ongebruikelijk, acht het hof dit voorstel niet bij voorbaat onredelijk, waarbij het hof voorshands van oordeel is dat in de gegeven omstandigheden, mede gezien de omvang van de aan [de zoon] in beginsel toekomende aanspraak, tenminste een bedrag van € 75.000,- door [appellante] beschikbaar zou moeten worden gesteld in het kader van de op te richten stichting. Het voordeel van dit plan zou verder (kunnen) zijn dat [de zoon] vrij direct geld ter beschikking krijgt voor zijn welzijn en verzorging, en hij mogelijk – mede met het oog op zijn beperkte levensverwachting – hiervan direct voordeel zou (kunnen) hebben.
3.7.8.Het hof wenst van stichting [stichting] en [appellante] een concreet plan van aanpak te ontvangen dat met alle betrokkenen waaronder de mentor dient te worden afgestemd. Onderdeel van dit plan van aanpak dient tenminste te zijn:
- dat een bedrag van € 75.000,- door [appellante] beschikbaar wordt gesteld;
- dat dit geldbedrag naar een speciaal daartoe op te richten stichting vloeit;
- dat actief wordt onderzocht hoe en op welke manier het (extra) geld kan bijdragen aan het welzijn van [de zoon] (waarbij gedacht moet worden aan de aanschaf materiële zaken als bubbelbuizen, technische ondersteuning als aan/uitknoppen, extra begeleiding, vaker in het snoezelbad) en dat daartoe concrete acties worden ondernomen;
- dat deze stichting en in het bijzonder het bestuur ervan met voldoende waarborgen moet worden omkleed;
- dat bij het overlijden van [de zoon] nog overgebleven geld mag vloeien naar Stichting [fonds] .
Het hof wenst dit plan van aanpak te ontvangen op uiterlijk 19 december 2019.
Het hof zal de zaak tot die tijd aanhouden.