5.2veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] een dwangsom te betalen van € 250,= voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,”.
Voornoemd vonnis is bij exploot van 18 mei 2015 aan [geïntimeerde] betekend.
Bij arrest van 23 augustus 2016 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2016:3749) is voornoemd vonnis van de rechtbank door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bekrachtigd. Op 23 mei 2018, 11 juni 2018 en 26 juni 2018 heeft deurwaarder [de deurwaarder] processen-verbaal van constatering met aangehechte kleurenfoto’s opgemaakt.
Op 26 juni 2018 heeft de deurwaarder op verzoek van [appellant] een exploot betekend aan [geïntimeerde] , waarbij [geïntimeerde] bevel is gedaan om binnen twee dagen een bedrag van € 10.000,= aan verbeurde dwangsommen te voldoen.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] op voet van artikel 438 Rv. dat de voorzieningenrechter in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] zal veroordelen om de inning van dwangsommen op basis van de constateringen van de deurwaarder zoals gedaan tot en met 26 juni 2018 te staken en gestaakt te houden, alle ten laste van [geïntimeerde] in vervolg daarop gelegde derdenbeslagen op te heffen en het bedrag dat ter zake beweerdelijk verbeurde dwangsommen eventueel reeds mocht zijn geïnd aan [geïntimeerde] terug te betalen, zulks (met uitzondering van de gevorderde terugbetaling) op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= per overtreding, met veroordeling van [appellant] in de kosten als vermeld in het petitum van de dagvaarding.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de tenuitvoerlegging van het vonnis onder de gegeven omstandigheden leidt tot misbruik van recht c.q. bevoegdheid door [appellant] . Ter onderbouwing hiervan voert [geïntimeerde] aan dat hij uitvoering heeft gegeven aan het vonnis en arrest door binnen de in de veroordeling genoemde afstanden bomen en struiken te snoeien. [geïntimeerde] neemt het standpunt in dat de begroeiing die door de deurwaarder in de processen-verbaal van 23 mei, 11 juni en 26 juni 2018 binnen die afstanden is waargenomen niet kan worden gekwalificeerd als “bomen respectievelijk alle overige beplanting” als bedoeld in het dictum van het vonnis waarbij hij is veroordeeld, zoals bekrachtigd door het hof.
3.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het vonnis van de voorzieningenrechter heeft deze overwogen dat zij de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen dient te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals die door uitleg moet worden vastgesteld (r.o. 4.2). Daarbij moet het dictum worden gelezen in verband met de daaraan voorafgaande overwegingen (r.o. 4.3). Vervolgens heeft de voorzieningenrechter overwogen dat partijen van mening verschillen over de uitleg van de woorden “alle overige beplanting” (r.o. 4.5). In dat verband overweegt de voorzieningenrechter dat dit moet worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 5:42, lid 1 en 2 BW (r.o. 4.5). Op de overgelegde foto’s is een frambozenstruik zichtbaar waarvan niet duidelijk is op welk perceel deze wortelt, terwijl voorts alleen onkruid zichtbaar is, dat zich niet laat kwalificeren als bomen of heesters als bedoeld in artikel 5:42 BW (r.o. 4.6.1 en 4.6.2). De voorzieningenrechter is tenslotte van oordeel dat artikel 5:42 BW niet is geschreven ter voorkoming van een situatie waarin een overdaad aan onkruid als hinderlijk kan worden ervaren (r.o. 4.6.3.). Op grond van deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat niet kan worden geconcludeerd dat door [geïntimeerde] in dit kader dwangsommen zijn verbeurd en heeft zij de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij de door [geïntimeerde] gevorderde dwangsom is toegewezen tot een bedrag van € 2.500,= per overtreding, met een maximum van € 25.000,=.