3.8.Voor de beoordeling is de inhoud van de vaststellingsovereenkomst tussen [adviseurs en accountants] en [Trainingen] van belang. Deze overeenkomst luidt voor zover van belang:
“ Dat beide partijen daarbij elkaars standpunten blijvend niet aanvaarden en zich beiden niet kunnen verenigen met het vonnis van de Rechtbank Roermond, maar dat zij omwille van proceseconomische redenen een regeling in der minne hebben getroffen, die in de onderhavige vaststellingsovereenkomst (hierna: de Overeenkomst) wordt vastgelegd.
3. [adviseurs en accountants] betaalt aan [Trainingen] een bedrag van € 60.000,- (…) ten titel van schadevergoeding uit hoofde van de opzegging van de overeenkomst van opdracht en alle daarmee samenhangende feiten en omstandigheden.
9. Ter volledige en finale kwijting over en weer, verklaren partijen dat zij behoudens het in deze Overeenkomst bepaalde, over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben (…)”
[adviseurs en accountants] heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat het bedrag van € 60.000,- een schadeloosstelling in verband met de opzegging van de Overeenkomst door [adviseurs en accountants] betreft. Het bedrag is tot stand gekomen door het gemiddeld per maand door [Trainingen] op grond van de Overeenkomst aan [adviseurs en accountants] gefactureerde bedrag van € 12.000,- te vermenigvuldigen met vijf. Aldus heeft [adviseurs en accountants] aan [Trainingen] vijf maanden fee vanwege de opzegging van de Overeenkomst betaald.
3.9.1.Op [adviseurs en accountants] rust de stelplicht ter zake van feiten en omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat a) [adviseurs en accountants] schade heeft geleden, die b) in causaal verband staat met c) een als opzet of grove schuld te kwalificeren handelen van [geïntimeerde] , dan wel met een onrechtmatige daad van [geïntimeerde] .
3.9.2.Het hof stelt vast dat [adviseurs en accountants] in de inleiding van de memorie van grieven stellingen inneemt die zien op het verwijt dat [adviseurs en accountants] aan [geïntimeerde] maakt. Het verwijt betreft het willens en wetens onbevoegd aangaan van de Overeenkomst, zonder daarvan vervolgens melding te maken, terwijl de kosten die met de Overeenkomst gepaard gaan in een wanverhouding met de omzet van [adviseurs en accountants] , locatie [vestiging] staan. De motivering bij de grieven 4 en 5 betreft ook de onbevoegdheid van [geïntimeerde] tot het aangaan van de Overeenkomst en het verwijt dat [adviseurs en accountants] [geïntimeerde] daarvan maakt. Bij grief 6 voert [adviseurs en accountants] aan dat haar schade € 60.000,- bedraagt en nog nader te specificeren juridische kosten. Grief 7 betreft de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Ter zitting heeft [adviseurs en accountants] geen andere feiten die betrekking hebben op de grondslag van haar vordering aangevoerd.
3.9.3.Wat betreft het in 3.9.1. vermelde element a) geldt dat - zoals het hof [adviseurs en accountants] ter zitting heeft voorgehouden en [adviseurs en accountants] heeft onderkend - voor de beantwoording of [adviseurs en accountants] schade heeft geleden als gevolg van het bestaan van de Overeenkomst een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de situatie dat de Overeenkomst niet zou hebben bestaan en de situatie waarin de Overeenkomst wel heeft bestaan. [adviseurs en accountants] noemt slechts schade en kosten die zij als gevolg van het bestaan van de Overeenkomst heeft moeten betalen c.q. maken. Daarmee hanteert [adviseurs en accountants] een onjuiste begrotingsmaatstaf. Waar [geïntimeerde] erop heeft gewezen dat de als gevolg van de activiteiten van [Trainingen] in 2014 gegenereerde omzet € 155.842,66 bedraagt tegenover een bedrag van € 100.533,- aan kosten kan zonder motivering van [adviseurs en accountants] met inachtneming van voormelde maatstaf, die ontbreekt, niet worden vastgesteld dat het bestaan van de Overeenkomst voor [adviseurs en accountants] tot schade heeft geleid.
3.9.4.[adviseurs en accountants] heeft aan [Trainingen] een bedrag van € 60.000,- betaald als schadeloosstelling voor haar opzegging van de Overeenkomst tegen 1 augustus 2014. Dit terwijl de rechtbank in de hoofdzaak de vordering van [Trainingen] tot het betalen van een schadevergoeding in verband met die opzegging heeft afgewezen met de overweging dat de Overeenkomst op grond van art. 7:408 lid 1 BW per 1 augustus 2014 mocht worden opgezegd. Het is aan [adviseurs en accountants] om in dit hoger beroep ter voldoening aan haar stelplicht ten aanzien van het in 3.9.1. vermelde element b) te motiveren op welke (rechts)gronden [adviseurs en accountants] gehouden is aan [Trainingen] een schadeloosstelling te betalen vanwege de opzegging van de Overeenkomst per 1 augustus 2014. Indien [adviseurs en accountants] een betaling aan [Trainingen] heeft verricht zonder daartoe rechtens gehouden te zijn, staat die betaling immers niet in causaal verband met het bestaan van de Overeenkomst. Voor [adviseurs en accountants] als opdrachtgever geldt het uitgangspunt van artikel 7:408 lid 1 BW dat zij te allen tijde bevoegd is de Overeenkomst op te zeggen. Waar [de regiodirecteur] in februari 2014 al aan [Trainingen] heeft meegedeeld dat de samenwerking zou worden beëindigd en dit bijna zes maanden later daadwerkelijk is geschied, is met de rechtbank te oordelen dat [adviseurs en accountants] een redelijke opzegtermijn in acht heeft genomen. Dat [de regiodirecteur] niet wist dat die samenwerking op de Overeenkomst was gebaseerd is niet van belang. Voor [Trainingen] was duidelijk dat zij zich op een einde van de Overeenkomst moest voorbereiden. De tekst van de Overeenkomst bevat geen bepaling die tussentijdse opzegging verbiedt. De overeenkomst is voor vijf jaar aangegaan. Maar ook een dergelijke overeenkomst is op grond van de wet in beginsel opzegbaar. Dat dat in dit geval anders zou zijn, is door [adviseurs en accountants] niet aangevoerd. Dit alles duidt dan ook niet op een rechtens voor [adviseurs en accountants] bestaande verplichting een schadeloosstelling vanwege de opzegging van de Overeenkomst aan [Trainingen] te betalen. Bij gebreke van door [adviseurs en accountants] aangereikte feiten en omstandigheden kan het hof niet tot het oordeel komen dat [adviseurs en accountants] rechtens gehouden was een schadeloosstelling in verband met de opzegging van de Overeenkomst te betalen. Dat leidt tot het oordeel dat aan een van de voorwaarden voor toewijzing van de vordering van [adviseurs en accountants] jegens [geïntimeerde] , het bestaan van causaal verband als bedoeld in art. 6:98 BW tussen schade en handelen van [geïntimeerde] , niet is voldaan en er geen grondslag is om het bedrag van € 60.000,- van [geïntimeerde] te vorderen. Dat leidt tot de conclusie dat de vordering van [adviseurs en accountants] een deugdelijke grondslag ontbeert en moet worden afgewezen.
3.9.5.Het in 3.9.1. vermelde element c) behoeft geen bespreking. Het hof volstaat met de opmerking dat de inhoud van het gespreksverslag van [de regiodirecteur] van 18 november 2013 duidt op wetenschap van [adviseurs en accountants] van de inzet van [Trainingen] gedurende al geruime tijd, in aanmerkelijke omvang en tegen aanmerkelijke kosten. In het verslag zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat [adviseurs en accountants] [geïntimeerde] op dat moment een verwijt maakt van het bestaan van de relatie met [Trainingen] , die formeel is vastgelegd in de Overeenkomst. Wel meldt [de regiodirecteur] dat de samenwerking moet worden afgebouwd. Dit is tot uitdrukking gebracht in de opzegging van de Overeenkomst per 1 augustus 2014. Voor het oordeel dat die opzegging voor [adviseurs en accountants] schade in de vorm van een schadeloosstelling moest meebrengen ontbreken feiten en omstandigheden, zo heeft het hof hierboven al geoordeeld.