Het hof overweegt dat de kantonrechter terecht van [appellant] heeft verlangd dat deze zijn stellingen over de gebreken nader onderbouwt. De stelplicht en bewijslast van het bestaan van de gebreken rust op [appellant] . Het Hof van Justitie EU heeft in de zaak Faber/ Autobedrijf Hazet op dit punt het volgende beslist:
Artikel 5, lid 3, van richtlijn 1999/44 moet aldus worden uitgelegd dat het vermoeden dat het gebrek aan overeenstemming bestond op het tijdstip van aflevering van het goed, geldt wanneer de consument bewijst dat het verkochte goed niet in overeenstemming is met de overeenkomst en dat het betrokken gebrek aan overeenstemming zich binnen een termijn van zes maanden vanaf de aflevering van het goed heeft gemanifesteerd, dat wil zeggen zich werkelijk heeft voorgedaan
(zie HvJ EU 4 juni 2015, C‑497/13).
In hoger beroep heeft [appellant] een ongedateerde schriftelijke verklaring van “Garage Nieuw West” overgelegd. Deze verklaring is ondertekend door [getuige] . Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [appellant] verklaard dat deze persoon eigenaar van het bedrijf is en van beroep automonteur. In de verklaring staat dat [appellant] hem heeft verzocht om de betreffende auto op bepaalde punten te inspecteren, zijnde op de twee waarschuwingslampen, de bandenspanningssensor en de ruitenvloeistofsensor. Verder is de auto geïnspecteerd op het geluid dat hij maakte en op de koppeling/schakelpook die niet altijd even goed zou functioneren. De verklaring vermeldt dat er na de inspectie is gebleken dat er “inderdaad gebreken” waren aan de auto. Naar het oordeel van het hof vormt deze verklaring geen deugdelijke onderbouwing van de gestelde gebreken. Niet blijkt uit de verklaring welke van de genoemde gebreken precies zouden zijn geconstateerd en hoe ernstig die gebreken zijn. Zo wordt niet verklaard dat de schokdempers, remmen, flexibele uitlaat, stuurbekrachtiging en motorpomp versleten zijn en vervangen moeten worden, een en ander zoals wel door [appellant] is gesteld.
[appellant] heeft voorts aangegeven dat de verkeersveiligheid in het geding is, maar dit volgt evenmin uit de overgelegde verklaring. Het feit dat er nog ruim twee maanden na de aanschaf met de auto is gereden, is daarvoor overigens een contra-indicatie. Ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat hij een reparatie aan de remmen heeft laten uitvoeren, maar hij kon niet zeggen wanneer dat was gebeurd. Gesteld noch gebleken is wat er precies aan de remmen mankeerde en welke kosten daaraan verbonden waren. [appellant] heeft daarvan geen stukken in het geding gebracht. Na het gestelde verkeersongeval in december 2016 was de auto, zo heeft [appellant] aangegeven, “total loss” verklaard. In augustus 2017 is de auto volgens de door [geïntimeerde] bij pleidooi overgelegde RDW-gegevens overgedragen aan een (erkend) bedrijf. [appellant] heeft daarop verklaard dat hij de auto voor € 1.000,-- verkocht.
Nader bewijs van de stelling dat de schokdempers, remmen, flexibele uitlaat, stuurbekrachtiging en motorpomp van de auto versleten waren en dat de auto dus meer gebreken vertoonde dan [appellant] ten tijde van de aankoop mocht verwachten, heeft [appellant] niet aangeboden.
Het hof oordeelt op grond van het bovenstaande dat de gestelde gebreken in rechte niet zijn komen vast te staan. [appellant] was dan ook niet bevoegd om de koopovereenkomst met [geïntimeerde] te ontbinden. De grieven III en IV, gericht tegen de overwegingen van de kantonrechter over de gebreken, slagen niet. De vorderingen van [appellant] moeten worden afgewezen.