ECLI:NL:GHSHE:2019:41

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
200.218.930_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake consumentenkoop van een tweedehands auto met gebreken en ontbinding van de koopovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarin zijn vordering tot ontbinding van een koopovereenkomst werd afgewezen. [Appellant] had op 21 september 2016 een tweedehands auto van het merk Volkswagen, type Polo, gekocht van [geïntimeerde]. Na de aankoop meldde [appellant] verschillende gebreken aan de auto, waaronder problemen met de motor, vering en remmen. Hij heeft [geïntimeerde] op 2 oktober 2016 schriftelijk geïnformeerd over zijn klachten en verzocht om ontbinding van de koopovereenkomst en terugbetaling van de koopprijs. De kantonrechter oordeelde dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd voor de gebreken en dat hij [geïntimeerde] niet in de gelegenheid had gesteld om de gebreken te herstellen. In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven aangevoerd, maar het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de gebreken niet deugdelijk waren onderbouwd. Het hof bevestigde dat [appellant] niet bevoegd was om de koopovereenkomst te ontbinden, omdat hij [geïntimeerde] niet de kans had gegeven om de gebreken te verhelpen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.218.930/01
arrest van 8 januari 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten te Venlo,
tegen

1.[de VOF] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. [vennoot 1 van geintimeerde sub 1] , vennoot van geïntimeerde sub 1,

wonende te [woonplaats] ,

3. [vennoot 2 van geintimeerde sub 1] , vennoot van geïntimeerde sub 1,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerde] (enkelvoud),
advocaat: mr. M.N. van Geenen te Venlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 juni 2017, hersteld bij exploot van 27 juni 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 31 mei 2017, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5565007\CV EXPL 16-11562)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met herstelexploot;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord;
  • het pleidooi, waarbij [appellant] een pleitnotitie heeft overgelegd;
  • de bij H12-formulieren van 14 en 15 november 2018 door [appellant] toegezonden producties, die bij het pleidooi in het geding zijn gebracht;
  • de bij H16-formulier van 28 november 2018 door [geïntimeerde] bij pleidooi in het geding gebrachte productie 1.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Op 21 september 2016 heeft [appellant] een proefrit gemaakt met een door [geïntimeerde] te koop aangeboden tweedehands auto van het merk Volkswagen, type Polo. Tijdens de rit bleek dat er twee waarschuwingslampjes knipperden (van de bandenspanningssensor en de ruitenvloeistofsensor) en dat het systeem aangaf dat de auto een onderhoudsbeurt nodig had. Voorts constateerde [appellant] dat de auto geen bleu-tooth-systeem had, een moeilijk sluitende tankdop, een ontbrekende antenne en een losse armsteun had.
Aansluitend aan de proefrit heeft [appellant] de auto van [geïntimeerde] gekocht voor een bedrag van € 7.900,--. [appellant] heeft € 4.000,-- contant betaald en het restant bedrag overgemaakt.
Op 30 september 2016 heeft [appellant] via whatsapp [geïntimeerde] geïnformeerd over zijn klachten aan de auto; zo trilde de motor, was de vering niet goed en waren de remmen op. Hij schreef verder dat hij bij de garage stond en gaf aan: “ik hoop dat ik nog geholpen kan worden vandaag”. Hij vroeg [geïntimeerde] wat hieraan te doen valt, mochten er bepaalde grote dingen zijn.
Hierop heeft [geïntimeerde] gereageerd met de zin: “Hoor ut wel als er wat aan is”.
Daarop heeft [appellant] bericht dat hij een deel heeft laten checken en dat er inderdaad dingen vervangen moeten worden.
Op 1 oktober 2016 hebben partijen nog telefonisch contact met elkaar gehad.
Bij brief van 2 oktober 2016 aan [geïntimeerde] heeft [appellant] de koopovereenkomst ontbonden/vernietigd en daarbij terugbetaling van de koopprijs verzocht.
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellant] ontbinding gevorderd van de koopovereenkomst. De kantonrechter heeft deze vordering gelezen als een verzoek tot een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. Voorts heeft [appellant] een veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van € 7.900,--, de gevolgkosten ter hoogte van € 1.200,-- (een beraamd bedrag omvattende verzekeringspremie, motorrijtuigenbelasting, autocheck, brandstof c.q. reiskosten) en € 220,-- (zijnde belasting en verzekering), de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 807,50, de wettelijke rente over de genoemde bedragen en de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vorderingen heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de door hem van [geïntimeerde] gekochte auto niet aan de overeenkomst beantwoordde. De auto bleek na aanschaf veel meer gebreken te hebben dan hij op basis van de overeenkomst mocht verwachten.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het vonnis van 31 mei 2017 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] weliswaar heeft gesteld dat de auto ernstige gebreken had maar dat hij deze stelling niet deugdelijk heeft onderbouwd zodat ervan moet worden uitgegaan dat de auto de eigenschappen bezat die [appellant] op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Niet gesteld of gebleken is dat [appellant] [geïntimeerde] in de gelegenheid heeft gesteld om de gebreken te herstellen. Bovendien is er na de brief van 2 oktober 2016 nog ruim twee maanden met de auto gereden, kennelijk zonder problemen, zo heeft de kantonrechter overwogen. Ten aanzien van de door [appellant] gestelde aanrijding van de auto met een tram in december 2016 heeft [appellant] geen stukken overgelegd. Terug levering van de auto is niet meer mogelijk. Op grond van deze overwegingen heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
3.4.
Grief I is gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat [appellant] [geïntimeerde] niet in de gelegenheid heeft gesteld om gebreken aan de auto te herstellen. Met grief II heeft [appellant] betoogd dat de inhoud van de door [geïntimeerde] overgelegde “verkoopbon” niet in overeenstemming is met hetgeen partijen zijn overeengekomen; de kantonrechter had daarvan niet mogen uitgaan. De grieven III en IV zijn gericht tegen de beslissing van de kantonrechter dat de auto aan de overeenkomst beantwoordde en de eigenschappen bezat die [appellant] op grond van de overeenkomst mocht verwachten en tegen één van de daaraan ten grondslag liggende overwegingen dat niet vastgesteld kan worden dat de auto afwijkt van hetgeen is overeengekomen.
3.5.
Het hof beoordeelt om proceseconomische redenen als eerste de grieven III en IV. De kantonrechter heeft overwogen dat [appellant] aan de ontbinding ten grondslag heeft gelegd dat de schokdempers, remmen, flexibele uitlaat, stuurbekrachtiging en motorpomp versleten zijn en de monteur twijfelde over de kilometerstand. [appellant] heeft gesteld dat dit door derden is geconstateerd. Tegen deze overweging heeft [appellant] geen grieven gericht, zij het dat [appellant] bij memorie van grieven nog andere gebreken noemt, zoals, o.a. het ontbreken van cruise control.
De kantonrechter heeft vervolgens overwogen dat deze stelling van [appellant] over de gebreken aan de auto op geen enkele wijze (deugdelijk) is onderbouwd, zodat van die gestelde gebreken niet kan worden uitgegaan.
3.6.
Het hof overweegt dat de kantonrechter terecht van [appellant] heeft verlangd dat deze zijn stellingen over de gebreken nader onderbouwt. De stelplicht en bewijslast van het bestaan van de gebreken rust op [appellant] . Het Hof van Justitie EU heeft in de zaak Faber/ Autobedrijf Hazet op dit punt het volgende beslist:
Artikel 5, lid 3, van richtlijn 1999/44 moet aldus worden uitgelegd dat het vermoeden dat het gebrek aan overeenstemming bestond op het tijdstip van aflevering van het goed, geldt wanneer de consument bewijst dat het verkochte goed niet in overeenstemming is met de overeenkomst en dat het betrokken gebrek aan overeenstemming zich binnen een termijn van zes maanden vanaf de aflevering van het goed heeft gemanifesteerd, dat wil zeggen zich werkelijk heeft voorgedaan
(zie HvJ EU 4 juni 2015, C‑497/13).
In hoger beroep heeft [appellant] een ongedateerde schriftelijke verklaring van “Garage Nieuw West” overgelegd. Deze verklaring is ondertekend door [getuige] . Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [appellant] verklaard dat deze persoon eigenaar van het bedrijf is en van beroep automonteur. In de verklaring staat dat [appellant] hem heeft verzocht om de betreffende auto op bepaalde punten te inspecteren, zijnde op de twee waarschuwingslampen, de bandenspanningssensor en de ruitenvloeistofsensor. Verder is de auto geïnspecteerd op het geluid dat hij maakte en op de koppeling/schakelpook die niet altijd even goed zou functioneren. De verklaring vermeldt dat er na de inspectie is gebleken dat er “inderdaad gebreken” waren aan de auto. Naar het oordeel van het hof vormt deze verklaring geen deugdelijke onderbouwing van de gestelde gebreken. Niet blijkt uit de verklaring welke van de genoemde gebreken precies zouden zijn geconstateerd en hoe ernstig die gebreken zijn. Zo wordt niet verklaard dat de schokdempers, remmen, flexibele uitlaat, stuurbekrachtiging en motorpomp versleten zijn en vervangen moeten worden, een en ander zoals wel door [appellant] is gesteld.
[appellant] heeft voorts aangegeven dat de verkeersveiligheid in het geding is, maar dit volgt evenmin uit de overgelegde verklaring. Het feit dat er nog ruim twee maanden na de aanschaf met de auto is gereden, is daarvoor overigens een contra-indicatie. Ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat hij een reparatie aan de remmen heeft laten uitvoeren, maar hij kon niet zeggen wanneer dat was gebeurd. Gesteld noch gebleken is wat er precies aan de remmen mankeerde en welke kosten daaraan verbonden waren. [appellant] heeft daarvan geen stukken in het geding gebracht. Na het gestelde verkeersongeval in december 2016 was de auto, zo heeft [appellant] aangegeven, “total loss” verklaard. In augustus 2017 is de auto volgens de door [geïntimeerde] bij pleidooi overgelegde RDW-gegevens overgedragen aan een (erkend) bedrijf. [appellant] heeft daarop verklaard dat hij de auto voor € 1.000,-- verkocht.
Nader bewijs van de stelling dat de schokdempers, remmen, flexibele uitlaat, stuurbekrachtiging en motorpomp van de auto versleten waren en dat de auto dus meer gebreken vertoonde dan [appellant] ten tijde van de aankoop mocht verwachten, heeft [appellant] niet aangeboden.
Het hof oordeelt op grond van het bovenstaande dat de gestelde gebreken in rechte niet zijn komen vast te staan. [appellant] was dan ook niet bevoegd om de koopovereenkomst met [geïntimeerde] te ontbinden. De grieven III en IV, gericht tegen de overwegingen van de kantonrechter over de gebreken, slagen niet. De vorderingen van [appellant] moeten worden afgewezen.
3.7.
De grieven I en II behoeven geen bespreking nu deze niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Ten overvloede overweegt het hof dat uit de door [appellant] overgelegde correspondentie blijkt dat hij bij [geïntimeerde] heeft aangedrongen op een oplossing maar niet blijkt dat hij [geïntimeerde] in de gelegenheid heeft gesteld de gestelde gebreken te herstellen. Het hof verwijst naar de hiervoor in rov. 3.1. onder d. geciteerde reactie van [geïntimeerde] en de omstandigheid dat [appellant] vervolgens [geïntimeerde] niet in staat heeft gesteld om de auto te inspecteren. Het bieden van gelegenheid tot herstel is volgens het bepaalde in artikel 7:22 lid 2 BW in verbinding met artikel 7:21 lid 3 BW nodig om tot ontbinding van de koopovereenkomst te kunnen overgaan. Het hof concludeert dat ook om deze reden [appellant] niet bevoegd was om de koopovereenkomst te ontbinden.
Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [appellant] nog betoogd dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid het onaanvaardbaar zou zijn om van hem te verlangen dat hij [geïntimeerde] de gelegenheid tot herstel zou moeten geven. Het hof verwerpt dit betoog. Gegeven de zojuist aangehaalde reactie van [geïntimeerde] mocht deze verwachten dat [appellant] zijn stellingen eerst zou onderbouwen met een bericht van de garage alvorens te reageren.
3.8.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 716,00 aan griffierecht en op € 2.277,00 aan salaris advocaat;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.H. Schoenmakers, H.AE. Uniken Venema en R.J. Voorink en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 januari 2019.
griffier rolraadsheer