Naar het oordeel van het hof is extra behoedzaamheid geboden bij de vraag of hiervan sprake is in een geval als het onderhavige, waarin [betrokkene] in een voor haar vreemd land in een AZC verbleef, in een asielprocedure verkeerde en de Nederlandse taal niet machtig was.
Het hof is van oordeel dat deze omstandigheden op zichzelf echter onvoldoende zijn om vast te stellen dat sprake is van een situatie waarin een onafhankelijke zelfstandige opstelling niet meer mogelijk is.
In dat kader heeft [betrokkene] bij de raadsheer-commissaris in juli 2019 middels videoconference onder ede een verklaring afgelegd die in lijn ligt met hetgeen zij drie-en-een-half jaar eerder - namelijk in januari 2016 - in een handgeschreven brief heeft verklaard en ook in lijn ligt met de verklaringen van de verdachte in eerste aanleg en in hoger beroep. De verklaring bij de raadsheer-commissaris is bovendien in vrijheid vanuit haar thuisadres afgelegd door middel van een videoverhoor en op dat moment was van een eventuele B9-procedure geen sprake. Het hof is niet gebleken dat de verdachte enige invloed heeft gehad op de inhoud van deze verklaring. In deze verklaring heeft [betrokkene] te kennen gegeven dat zij niet afhankelijk was van de verdachte, maar een volwassen vrouw is die zichzelf in Nederland kon redden.
Uit de verklaringen van de verdachte en [betrokkene] volgt verder dat [betrokkene] klaarblijkelijk plezier had in het prostitutiewerk, haar eigen tarieven bepaalde, bepaalde welke seksuele handelingen zij wilde verrichten en dat de verdiensten evenredig tussen [betrokkene] en de verdachte werden verdeeld, waarbij de verdachte van zijn deel nog verschillende onkosten voor allebei vergoedde. Ook heeft [betrokkene] verklaard dat zij uitsluitend in Nederland was om hier de mogelijkheden te onderzoeken voor een verblijfsvergunning voor haar zoon en dat zij daarna weer terug naar Oekraïne wilde. De verklaringen van [betrokkene] en de verdachte vinden voorts steun in de notitie in de telefoon van de verdachte, het aangetroffen geldbedrag (7 biljetten van € 50,00) in de handtas van [betrokkene] , in de omstandigheid dat [betrokkene] thans weer in Oekraïne woont en dat zij meerdere keren per jaar (zonder hulp van de verdachte) naar Polen gaat om aldaar prostitutiewerkzaamheden te verrichten.
Op grond van al het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet onomstotelijk worden vastgesteld dat [betrokkene] , die ten tijde van het ten laste gelegde de leeftijd van 50 jaar had, in een situatie heeft verkeerd die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een ‘mondige prostituee’ in Nederland pleegt te verkeren. Naar het oordeel van het hof kan derhalve niet worden bewezen dat sprake is geweest van (het oogmerk van) uitbuiting en dient de verdachte van de ten laste gelegde mensenhandel te worden vrijgesproken.