ECLI:NL:GHSHE:2019:4019

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
200.262.851_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek en verslavingsproblematiek van ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) voor de duur van zes maanden. De vader, die samen met de stiefmoeder en haar kinderen een gezin vormt, is van mening dat de ondertoezichtstelling niet nodig is en dat hij openstaat voor hulpverlening. De moeder daarentegen stelt dat de vader en stiefmoeder hulpverlening buiten de deur houden en dat de kinderen dringend hulp nodig hebben. Het hof heeft kennisgenomen van de argumenten van beide partijen en de betrokken instanties, waaronder de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er zorgen zijn over het pedagogische klimaat waarin de kinderen opgroeien, mede door het alcohol- en wietgebruik van de vader en stiefmoeder. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft om de positieve ontwikkelingen te borgen en de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 31 oktober 2019
Zaaknummer : 200.262.851/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/358411 / JE RK 19-840
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Mink,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Eindhoven, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de moeder] , wonende op een geheim adres, advocaat: mr. D.H.A. Veldhof, hierna te noemen: de moeder;
  • Stichting Intervence, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
- [de stiefmoeder] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de stiefmoeder.
Deze zaak betreft de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 mei 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 juli 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en (zo begrijpt het hof) het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 14 augustus 2019, heeft de moeder verzocht de vader in het door hem ingediend hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel als ongegrond af te wijzen.
2.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlage van de GI d.d. 13 september 2019.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 september 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Mink;
- de stiefmoeder;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- mr. Veldhof namens de moeder;
2.5.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] per brief uitgenodigd hun mening kenbaar te maken. Ter mondelinge behandeling van het hof op 19 september 2019 heeft de vader verklaard dat deze uitnodiging [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet heeft bereikt.
Het hof heeft na de mondelinge behandeling besloten [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsnog in de gelegenheid te stellen hun zienswijze over de zaak aan het hof kenbaar te maken. Daartoe is aan hen op 1 oktober 2019 een brief gestuurd. Partijen en belanghebbenden zijn hiervan op te hoogte gesteld.
2.6.
[minderjarige 2] heeft het hof een brief gestuurd, die is binnengekomen op 9 oktober 2019.
[minderjarige 1] is op 14 oktober 2019 met de rechter komen praten.
Het hof heeft partijen en belanghebbenden op 15 oktober 2019 een brief gestuurd met daarin een beknopte samenvatting van de brief van [minderjarige 2] , vergezeld met een beknopt verslag van het gesprek van de rechter met [minderjarige 1] . Partijen en belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld op de inhoud van de brief van het hof en het gespreksverslag te reageren.
2.7.
Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van:
- de brief van de advocaat van de vader van 22 oktober 2019;
- de brief van de advocaat van de moeder van 22 oktober 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn – voor zover hier van belang – [minderjarige 2] en [minderjarige 1] geboren. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] worden hierna tezamen ook ‘de kinderen’ genoemd.
De ouders hebben ook een meerderjarige dochter, [meerderjarige dochter] .
3.1.1.
De vader vormt samen met de kinderen, de stiefmoeder en haar kinderen uit een eerdere relatie, [kind 1] en [kind 2] , een gezin. [kind 1] en [kind 2] staan sinds februari 2019 onder toezicht van de GI.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld van de GI, voor de duur van zes maanden, derhalve tot 22 november 2019.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De vader stelt dat hij wel degelijk openstaat voor hulpverlening. Hij heeft zijn weg tot de hulpverlening in verleden kunnen vinden en hij betwist dat – zoals nu wordt gesuggereerd – hij daarin niet de juiste keuzes heeft weten te maken. Concrete hulpverlening is nooit aangeboden aan hem en dus is er ook geen sprake van geweest dat hij deze heeft afgewezen. Voor zover sprake is van een loyaliteitsconflict bij de kinderen, kan daarop gerichte hulpverlening ook in het vrijwillig kader worden opgestart. In de stukken wordt gezegd dat de vader en stiefmoeder ‘hulpverleningsmoe’ zouden zijn, maar die frase is gekopieerd uit het raadsdossier over de kinderen van de stiefmoeder en dat heeft niets te maken met de hulpverlening die voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] noodzakelijk zou zijn.
Hoewel de hulpverlening van [minderjarige 1] , [instelling 1] , in het kader van het raadsonderzoek geen informatie heeft willen delen, heeft de vader hier wel degelijk toestemming voor gegeven.
De vader is van mening dat het raadsonderzoek niet zorgvuldig is verricht.
De vader betwijfelt of de vraag of de kinderen last hebben van het alcoholgebruik van de ouders in verleden en het heden wel in het kader van de ondertoezichtstelling kan worden beantwoord. De vader werkt in ieder geval mee aan alle (onaangekondigde) blaastesten. Met de gezinsvoogd en de huisarts wordt nu gewerkt aan een verantwoorde en geleidelijke afbouw van het (medicinale) wietgebruik van de vader en gelijktijdige opbouw van pijnbestrijding met behulp van medicijnen.
Het oordeel van de rechtbank dat het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, vindt de vader gezien het voorgaande zonder verdere motivering onbegrijpelijk.
Bij brief van 22 oktober 2019 heeft de vader het hof bericht dat de brief van het hof van 15 oktober 2019 en het gespreksverslag voor vader geen aanleiding geven om nader te reageren.
3.5.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
Uit het raadsrapport blijkt dat de vader en stiefmoeder iedere vorm van hulpverlening buiten de deur houden. Het zegt niets dat de vader meewerkt aan onverwachte blaastesten en dat deze uitwijzen dat de vader op dat moment niet had gedronken. Bovendien is er naast het alcoholgebruik mogelijk ook sprake van overmatig drugsgebruik.
[minderjarige 1] heeft dringend hulp nodig. Het is de vraag of de door vader gewenste verandering van hulpverlening in het belang van [minderjarige 1] is.
De moeder meent dat het raadsonderzoek wel zorgvuldig is uitgevoerd. De vader is niet in staat de problematiek van de kinderen te onderkennen en op een juiste wijze te handelen.
De vader heeft niet zelf melding gemaakt bij de raad van het feit dat [minderjarige 1] zichzelf beschadigde.
De moeder betreurt het dat de kinderen last hebben gehad van haar alcoholverslaving. Maar sinds vier jaar gaat het goed met de moeder en heeft zij haar verslaving onder controle.
De zorgmomenten in de vakanties verlopen bijzonder goed en naar wens.
Jegens de vader stelt de moeder zich terughoudend op omdat de vader haar in het verleden onheus heeft bejegend en bedreigend heeft behandeld.
De moeder heeft het gevoel gehad buitenspel te staan in het kader van de ondertoezichtstelling. Dit heeft zij bespreekbaar gemaakt en zij en de gezinsvoogd spreken elkaar nu frequenter.
Bij brief van 22 oktober 2019 heeft de moeder inhoudelijk gereageerd op de brief van het hof van 15 oktober 2019 en het gesprekverslag. De moeder twijfelt aan de authenticiteit van de verklaring van [minderjarige 2] . [minderjarige 1] heeft, door haar zenuwen, per abuis verklaard dat de moeder drie jaar clean is, terwijl zij in werkelijkheid vier jaar clean is. Volgens [minderjarige 1] gaat het nu allemaal een stuk beter in het gezin van de vader en stiefmoeder, maar voor de moeder staat nog geenszins dat sprake is van blijvende en voldoende positieve ontwikkelingen, zodanig dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig is.
3.6.
De GI voert ter mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De gezinsvoogd heeft een goed contact met de vader, de stiefmoeder en de kinderen.
Het gezin staat op de wachtlijst voor IPT van [instelling 2] . Deze organisatie is al in het gezin betrokken vanwege de kinderen van de stiefmoeder. Het is de bedoeling dat de huidige IPT-er, die een goede klik heeft met het gezin, ook ten behoeve van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en de moeder wordt ingezet. Het zal op korte termijn bekend worden of deze persoon daarvoor de ruimte krijgt. Adviezen en tips van de gezinsvoogd worden goed opgepakt en in praktijk gebracht. De vader en stiefmoeder zijn er open over als het niet goed gaat en zij vragen dan ook om advies aan de gezinsvoogd. Deze rol moet overgenomen worden door de IPT-er.
Er is contact met de huisarts van de vader. Met de praktijkondersteuner wordt inzichtelijk gemaakt wat het wietgebruik van de vader is en welke invloed dit heeft op zijn beschikbaarheid. De vader is open over het blowen en het alcoholgebruik en het kan altijd getest worden. Ook de stiefmoeder werkt hieraan mee.
Er zal nog een netwerkberaad gepland. De communicatie tussen de vader en de moeder loopt soms stroef, maar zij kunnen wel overleggen over de bezoeken en het logeren.
De GI zal geen verzoek doen aan de rechtbank om de ondertoezichtstelling te verlengen, aangezien niet langer aan de grond is voldaan dat de vader en stiefmoeder de hulpverlening die noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden, niet accepteren. Die aanname was gebaseerd op de afwijzing van de hulp van een specifieke IPT-er, met wie het gezin geen goede klik had. Omdat IPT nog niet is gestart houdt de GI wel een slag om de arm: mocht het in de komende periode toch mis gaan, dan kan een verlenging van de ondertoezichtstelling, dan wel voorlopige ondertoezichtstelling alsnog worden verzocht.
De ouders hebben de gezinsvoogd (en straks de IPT-er) nog wel nodig, maar omdat de samenwerking nu voldoende op gang is gekomen, is het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling niet meer nodig. De vader en de stiefmoeder zijn doordrongen van het belang om mee te werken.
3.7.
De raad voert ter mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
In het gezin van de vader is al een aantal goede stappen gezet. De raad ziet dat de ondertoezichtstelling nodig was om sturing te geven en de regie op te pakken. De ondertoezichtstelling heeft dus een positieve uitwerking gehad. De vraag is of voor de weken die resteren het strakke kader van de ondertoezichtstelling nog nodig is. De raad vindt dat de problemen nog groot zijn en kan bovendien niet zeggen of de ouders nu wel het probleembesef hebben dat er ten tijde van het raadsonderzoek nog niet was. Er zal eerst zekerheid moeten komen over de vraag of, zoals de GI aangeeft, IPT daadwerkelijk kan starten. IPT zal de boel bovendien ook weer opschudden. De raad pleit er daarom voor, de situatie te laten zoals deze nu is. Dan is de positieve ontwikkeling het meest geborgd.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De (kwetsbare) kinderen hebben in het verleden veel meegemaakt. Zij zijn allebei gepest en ook binnen het gezin van de ouders is er veel onrust geweest als gevolg van de verslavingsproblematiek van de moeder. Nu zitten de kinderen klem tussen de ouders die niet goed met elkaar kunnen communiceren, waardoor zij het risico lopen in een loyaliteitsconflict te geraken. Over het pedagogische klimaat waarin zij bij de vader en de stiefmoeder opgroeien bestaan ook zorgen omdat beide kinderen in het kader van het raadsonderzoek hebben verklaard dat bij de vader en de stiefmoeder sprake is van bovenmatig wiet- en alcoholgebruik; dit zou van invloed kunnen zijn op de (emotionele) beschikbaarheid van de vader en de stiefmoeder voor de kinderen.
3.8.4.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank voldoende aanknopingspunten had om te concluderen dat niet te verwachten was dat de zorg die noodzakelijk was voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] door de vader en de stiefmoeder voldoende zou worden geaccepteerd.
Het in de wet opgenomen vereiste dat de noodzakelijke zorg 'niet of onvoldoende wordt geaccepteerd' ziet niet slechts op de
bereidheiddie zorg te accepteren, maar mede op het (in voldoende mate) daadwerkelijk (kunnen) accepteren en benutten van die zorg (zie Hoge Raad 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:218). De vader betwist in dit kader dat hij en de stiefmoeder ‘hulpverleningsmoe’ zouden zijn en stelt dat hij hulpverlening niet eerder buiten de deur heeft gehouden. Wat ook de reden was van het feit dat IPT er eerder niet in slaagde een ingang te vinden binnen het gezin: feit is dat het de vader en de stiefmoeder vóór de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet is gelukt een (andere) vorm van passende zorg gericht op de onderliggende problematiek te organiseren. Die hulpverlening was echter wel dringend noodzakelijk, zo zien de vader en stiefmoeder nu ook in: hoewel de hulpverlening voor [minderjarige 1] bij [instelling 1] door de vader zelf is georganiseerd, was er meer nodig om de problemen binnen het gehele systeem op te lossen.
Het voorgaande, in combinatie met het feit dat – zo blijkt genoegzaam uit het raadsrapport van 9 mei 2019 – de vader en stiefmoeder er geen blijk van gaven voldoende in te zien hoe ernstig de zorgen over de kinderen waren, maakt dat het hof van oordeel is dat ten tijde van de bestreden beschikking aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling werd voldaan.
3.8.5.
In het kader van de ondertoezichtstelling is het gelukt de vader en de stiefmoeder te laten instemmen met de inzet van IPT en heeft de vader het inzicht gekregen dat er voor hem naar een andere manier van pijnbestrijding diende te worden gezocht (in samenwerking met de huisarts en de praktijkondersteuner).
De GI heeft het standpunt ingenomen dat, nu de samenwerking met de vader en de stiefmoeder op gang is gekomen, het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling kan worden gemist. Ook de raad ziet dat positieve stappen worden gezet.
De GI houdt echter wel een slag om de arm: IPT is nog niet gestart. Het is de bedoeling dat veel van de ondersteunende taken van de gezinsvoogd door de IPT-er worden overgenomen. Als het in de komende periode toch mis dreigt te gaan, zal een (verlenging van) de ondertoezichtstelling alsnog worden verzocht, aldus de GI.
Het hof is van oordeel dat de positieve ontwikkeling die nu gaande is, nog te pril is om te kunnen concluderen dat het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling op dit moment niet meer nodig is. IPT is nog niet daadwerkelijk gestart en het wietgebruik van de vader (en de stiefmoeder) is nog niet volledig in beeld gebracht respectievelijk afgebouwd tot een acceptabele mate, terwijl dit wel factoren zijn die van invloed kunnen zijn op de balans in het gezin en de mate waarin zij emotioneel beschikbaar zijn voor de kinderen.
Het hof acht de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de resterende duur van de huidige ondertoezichtstelling, zijnde tot 22 november 2019, noodzakelijk om de positieve ontwikkelingen, die het hof wel ziet, te borgen en de ontwikkelingsbedreigingen (op termijn) af te wenden.
3.8.5.
Het hof acht op dit moment de verwachting gerechtvaardigd dat de ouders op (mogelijk korte) termijn weer in staat zullen zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf te dragen.
3.8.6.
Voor zover de vader nog heeft aangevoerd dat het raadsrapport van 9 mei 2019 in strijd met de beginselen van waarheidsvinding en zorgvuldigheid tot stand is gekomen, is het hof van oordeel dat de vader zijn stellingen in dit kader onvoldoende heeft onderbouwd c.q. geconcretiseerd.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 mei 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en S. Wensink-Vergunst en bijgestaan door de griffier en is op 31 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.