ECLI:NL:GHSHE:2019:3962

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
200.221.426_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid in leningsovereenkomst en bewijslevering

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de Coöperatieve Rabobank U.A. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak draait om de vraag of [geïntimeerde] hoofdelijke aansprakelijk is voor een lening die door Rabobank is verstrekt. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen op 16 juli 2019, waarin Rabobank werd opgedragen een origineel geschrift, het 'Financieringsvoorstel', ter griffie te deponeren. Na de indiening van dit geschrift hebben beide partijen hun standpunten gehandhaafd, waarbij [geïntimeerde] zich beroept op vernietiging van de rechtshandeling door zijn echtgenote en Rabobank zich beroept op haar algemene voorwaarden die een beding over persoonlijke aansprakelijkheid bevatten.

Het hof overweegt dat het beroep van [geïntimeerde] op vernietiging en het beroep van Rabobank op de algemene voorwaarden nieuwe verweren zijn die niet eerder zijn aangevoerd. De rechter wijst erop dat de twee-conclusie-regel in beginsel niet toestaat dat grieven na de memorie van grieven of antwoord worden ingediend, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. In dit geval zijn die omstandigheden niet aangetoond, waardoor het hof voorbijgaat aan deze nieuwe verweren.

Het hof concludeert dat [geïntimeerde] de gelegenheid krijgt om tegenbewijs te leveren tegen de dwingende bewijskracht van de onderhandse akte. Het hof laat [geïntimeerde] toe tot bewijslevering dat de akte vals is en stelt dat, indien hij daarin slaagt, de akte geen dwingend bewijs meer oplevert. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het opgeven van getuigen en verdere procedurele stappen. Het arrest is openbaar uitgesproken op 29 oktober 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.221.426
arrest van 29 oktober 2019
in de zaak van
Coöperatieve Rabobank U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. A.M. van Heest te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. A.L. Stegeman te Heerlen,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 16 juli 2019 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer/rolnummer 5527835 \ CV EXPL 16-11078 tussen partijen gewezen vonnis van 3 mei 2017.

5.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 16 juli 2019;
- het depot van Rabobank;
- de akte na depot van [geïntimeerde] , met productie;
- de antwoordakte van Rabobank.
Partijen hebben arrest gevraagd.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij het tussenarrest heeft het hof Rabobank opgedragen het originele geschrift (het “Financieringsvoorstel”) ter griffie te deponeren. Rabobank heeft een geschrift gedeponeerd. Partijen hebben daarna ieder een akte genomen. Zij hebben hun standpunten wat betreft het geschrift gehandhaafd. [geïntimeerde] heeft zich beroepen op de vernietiging van de rechtshandeling door zijn echtgenote op de voet van het bepaalde in art. 1:88 BW (akte na tussenarrest, 21). [geïntimeerde] heeft zich ook beroepen op art. 158 lid 1 Rv, met het betoog dat een handgeschreven goedkeuring/goedschrift ontbreekt (akte na tussenarrest, 27). Rabobank heeft zich beroepen op haar algemene voorwaarden (akte na tussenarrest, 6). In deze voorwaarden komt volgens haar een beding voor over persoonlijke aansprakelijkheid.
6.2.
Het hof overweegt dat het beroep van [geïntimeerde] op vernietiging en het beroep van Rabobank op algemene voorwaarden een nieuw verweer (van [geïntimeerde] ) en een nieuwe grief (van Rabobank) zijn. Rabobank heeft weliswaar in een eerder stadium de algemene voorwaarden overgelegd, maar zij heeft pas na het tussenarrest daaraan een standpunt over persoonlijke aansprakelijkheid ontleend.
6.3.
De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel brengt mee dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan (voor Rabobank) in de memorie van grieven, dan wel (voor [geïntimeerde] ) in de memorie van antwoord worden aangevoerd.
Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de nieuwe grief alsnog in de rechtsstrijd in hoger beroep wordt betrokken, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd.
Voorts kan in het algemeen het aanvoeren van een grief of verweer na het nemen van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de nieuwe grief ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat – indien dan nog mogelijk – een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van de nieuwe grief of het nieuwe verweer niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.
6.4.
Het hof is van oordeel dat de zojuist genoemde uitzonderingen in dit geval niet van toepassing zijn. Partijen hebben niets naar voren gebracht dat in een andere richting wijst. Het hof gaat dan ook voorbij aan het beroep van [geïntimeerde] op vernietiging en art. 158 lid 1 Rv en het beroep van Rabobank op algemene voorwaarden.
6.5.
Het laatste geschilpunt dat het hof nog moet beoordelen betreft het gedeponeerde geschrift en de gestelde persoonlijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde] . Het hof heeft dit punt beoordeeld in het tussenarrest onder 3.14-3.18. Het hof heeft op grond daarvan Rabobank opgedragen het gedeponeerde geschrift te deponeren. Dit heeft geen nieuwe inzichten opgeleverd.
6.6.
Het hof wijst bij deze stand van zaken op de overeenstemming tussen partijen dat [geïntimeerde] blz. 6 van het gedeponeerde geschrift (tussenarrest, 3.1 d) heeft ondertekend. Het geschrift is kennelijk en onweersproken bestemd om tot bewijs te dienen. Het hof overweegt dat het gehele gedeponeerde geschrift daarom moet worden geacht een onderhandse akte te zijn die behoudens tegenbewijs dwingende bewijskracht heeft (HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:641, ro. 3.4.2-3.4.4).
6.7.
Het staat [geïntimeerde] vrij tegenbewijs te leveren. Het hof zal hem deze gelegenheid geven.
6.8.
[geïntimeerde] stelt dat blz. 1-5 van de onderhandse akte niet overeenstemmen met de afspraken en dat Rabobank kennelijk twee documenten heeft samengevoegd: vijf bladzijdes die hij tot in 2015 nog nooit had gezien en de door hem in 2011 ondertekende bladzijde 6. [geïntimeerde] stelt ter toelichting (antwoord eerste aanleg, 11 en verder, en antwoord principaal appel, 8 en verder) dat hij een aantal afspraken telefonisch heeft gemaakt met Rabobank. Volgens [geïntimeerde] heeft hij tijdens het doorlezen van de documenten in een bespreking op het kantoor van Rabobank op 22 september 2011 met [toenmalige medewerker van de bank] (bankmedewerker destijds) gemerkt dat de concept documenten niet overeenkwamen met de telefonische afspraken. Rabobank heeft de wijzigingen – waaronder het opnemen van het juiste bankrekeningnummer en het verwijderen van de hoofdelijke aansprakelijkheid – doorgevoerd, aldus [geïntimeerde] . [toenmalige medewerker van de bank] heeft [geïntimeerde] verzekerd dat [geïntimeerde] niet persoonlijk aan te spreken was voor deze schulden, zo stelt [geïntimeerde] . [geïntimeerde] stelt dat hij tijdens de bespreking elke bladzijde van de aangepaste versie heeft geparafeerd, dat Rabobank de stukken zou nazenden (omdat er tijdens de bespreking printerproblemen waren) en dat hij de stukken nooit heeft ontvangen (tot 2015).
6.9.
De bewijslast van deze standpunten rust op [geïntimeerde] (zie het arrest van 19 april 2019, 6.6 hiervoor). Het hof zal [geïntimeerde] tot bewijslevering toelaten.
6.10.
[geïntimeerde] stelt dat de onechtheid van de onderhandse akte uit enkele andere punten blijkt. Hij wijst op twee handgeschreven wijzigingen/toevoegingen (kennelijk door Rabobank): “verwerkt 22.09.2011 [initialen] ” (blz. 1, rechtsboven) en het met pen ingevulde rekeningnummer (blz. 1). Het hof constateert ambtshalve dat “verwerkt 22.09.2011 [initialen] ” voorkomt op de gedeponeerde originele begeleidende brief, dat deze aantekening en het rekeningnummer op blz. 1 van het gedeponeerde “Financieringsvoorstel” handgeschreven in zwarte inkt zijn ingevuld, in een ander handschrift dan op blz. 6 (datum en plaats), en dat de handtekeningen op blz. 6 met een blauwe pen zijn gezet. [geïntimeerde] wijst er verder op dat afdrukken van een papierring ontbreken op blz. 1-5 van de overgelegde kopie van het Financieringsvoorstel (akte na tussenarrest, 1).
6.11.
Het hof acht deze punten in dit stadium onvoldoende voor een andere beslissing dan het hof hieronder zal geven. Het hof zal deze punten wel betrekken bij de waardering van het bewijs. Het hof zal [geïntimeerde] toelaten tot het leveren van bewijs dat de akte vals is.
6.12.
Wanneer [geïntimeerde]
nietslaagt in de bewijslevering, dan moet het hof ervan uitgaan dat de akte dwingend bewijs oplevert. Tegenbewijs staat echter vrij. Aangezien [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij een andere afspraak heeft gemaakt met [toenmalige medewerker van de bank] dan in de akte is weergegeven, mag hij dat bewijzen. Gelet op het bepaalde in artikel 157 lid 2 in verbinding met artikel 151 lid 2 Rv betekent dat, dat [geïntimeerde] tegenbewijs mag leveren van die akte. Dat betekent dat hij moet ontzenuwen dat wat er in die akte staat, waar is.
Kortom, [geïntimeerde] mag eerst bewijzen dat de akte vals is, en als hij daar niet in slaagt mag hij tegenbewijs leveren van die akte (dus dat hij een andere afspraak heeft gemaakt dan in de akte is vermeld).
6.13.
Wanneer [geïntimeerde]
welslaagt in de bewijslevering dat de akte vals is, dan levert hetgeen in die akte is vermeld geen dwingend bewijs op. Dat betekent echter nog niet zonder meer, dat wat in de akte is vermeld, niet is overeengekomen. Rabobank heeft bewijs aangeboden van de gemaakte afspraken. Wanneer [geïntimeerde] slaagt in de bewijslevering dat de akte vals is, mag Rabobank nog bewijzen dat zij de door haar gestelde afspraken heeft gemaakt met [geïntimeerde] .
6.14.
Om proceseconomische redenen, zal het hof meteen de beide bewijsopdrachten geven aan [geïntimeerde] en die bewijslevering zal dus gelijktijdig plaatsvinden. Afhankelijk van de bewijswaardering van de eerste bewijsopdracht aan [geïntimeerde] zal het hof Rabobank vervolgens nog de gelegenheid geven bewijs te leveren. Aan het einde van de contra-enquête zal aan Rabobank worden verzocht of zij zich al kan uitlaten over de vraag of en op welke wijze zij in dat geval bewijs zal willen leveren.
6.15.
De conclusie is dat eerst [geïntimeerde] tot bewijslevering en tegenbewijs zal worden toegelaten. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
laat [geïntimeerde] toe tot het bewijs dat de akte vals is;
laat [geïntimeerde] toe tot het leveren van tegenbewijs van hetgeen in de akte is vermeld;
bepaalt, voor het geval [geïntimeerde] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. A. Vogelzang onder verantwoordelijkheid van mr. L.S. Frakes als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 26 november 2019 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, L.S. Frakes en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 oktober 2019.
griffier rolraadsheer