Uitspraak
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
Stichting Directiepensioenfonds [stichting directiepensioenfonds] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
15.Het verloop van de procedure
- de tussenarresten van 29 juli 2014, 16 september 2014, 7 juni 2016 en 8 augustus 2017;
- de akte naar aanleiding van arrest d.d. 8 augustus 2017 aan de zijde van de vrouw van 19 september 2017;
- de antwoordakte na het tussenarrest van 8 augustus 2017 aan de zijde van de man van 17 oktober 2017.
16.De verdere beoordeling
De verrekening heeft plaats doordat de ene partij aan de andere partij een bedrag uitkeert zo, dat ieder van hen de helft geniet van de waarde van de vermogens.
De uitkering moet worden gedaan in geld en wel binnen een jaar na de ontbinding van het huwelijk of, ingeval van scheiding van tafel en bed, binnen en jaar nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
Ingeval gewichtige redenen zich tegen prompte voldoening verzetten zullen de echtgenoten een redelijke betalingsregeling – al of niet met zekerheidstelling en al of niet met rente – treffen, waarbij de belangen van beiden in acht worden genomen.
Geen verrekening vindt plaats indien op het tijdstip van de ontbinding van het huwelijk of van de scheiding van tafel en bed een echtgenoot: in surséance van betaling verkeert dan wel een echtgenoot in staat van faillissement verkeert of heeft verkeerd; na het einde van het faillissement zal wel verrekening plaatsvinden indien het vermogen van de desbetreffende ex-gefailleerde echtgenoot positief is.
vrouwheeft in eerste aanleg – voor zover thans van belang – gevorderd:
- de man te veroordelen over te gaan tot gaan tot verdeling van het effectendepot bij de ABN AMRO Bank, op straffe van een dwangsom, en tot betaling van € 11.125,55, althans (subsidiair) tot betaling van ten minste € 158.075,55, onder toescheiding van de depotrekening aan de man;
- de man en de pensioenstichting hoofdelijk te veroordeling tot het verrichten van al het nodige om over te gaan tot afstorting van € 293.000,--, bij een door de vrouw aan te wijzen pensioenverzekeraar, op straffe van een dwangsom, althans de pensioenstichting te veroordelen tot betaling van dat bedrag op de derdengeldrekening van haar advocaat.
manheeft in eerste aanleg – voor zover thans van belang – een reconventionele vordering ingesteld bij wege van rectificatie vast te stellen dat het door de man aan de vrouw uit hoofde van overbedeling verschuldigde bedrag € 301.078,-- bedraagt, alsmede de vrouw te veroordelen tot medewerking om het complex van (effecten)rekeningen rond [rekeningnummer] in zijn geheel op naam van de man te zetten, op straffe van een dwangsom.
rechtbank– voor zover thans van belang – :
vrouwis in hoger beroep gekomen. Zij vordert in hoger beroep bij arrest het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 april 2013 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling van gronden, de man en de stichting alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, althans deze af te wijzen en het door de vrouw gevorderde toe te wijzen, met veroordeling van de man en de stichting in de kosten van alle instanties, zowel in conventie als reconventie, alsmede in eerste aanleg en in hoger beroep, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
hofheeft de vrouw in het tussenarrest van 29 juli 2014 ontvankelijk verklaard in haar appel, ook voor wat betreft haar grief met betrekking tot de pensioenrechten (in het dictum van het bestreden vonnis is geen eindbeslissing ten aanzien van het pensioen opgenomen, maar omdat de rechtbank wel heeft overwogen dat de vordering van de vrouw tot afstorting van de aan haar toekomende pensioenrechten zal worden afgewezen en het bestreden vonnis een deelvonnis betreft en de mogelijkheid bestaat om tegelijk met het appel tegen het eindvonnis tegen het interlocutoire gedeelte van het vonnis te appelleren is de vrouw ontvankelijk).
hofin het tussenarrest van 29 juli 2014 geoordeeld dat grief 1 ten aanzien van het effectendepot faalt. Daartoe heeft het hof kort gezegd overwogen dat het effectendepot behoorde tot het vermogen van de man (aangeschaft met vennootschappelijk vermogen, en dus na liquidatie van de BV privévermogen van de man) en niet is gebleken van een intentie van zijn zijde dit door naamswijziging gemeenschappelijk te doen zijn (het effectendepot is op naam van beide partijen gesteld, maar de tenaamstelling zegt niets over de vraag of de vrouw gerechtigd is tot enig deel van het saldo en/of het effectendepot) en dat dit met zich meebrengt dat partijen ten aanzien van het depot en op basis van de huwelijkse voorwaarden op correcte wijze hebben afgerekend.
hofhet volgende overwogen:
hofheeft ten aanzien van het de afstorting van pensioenrechten een deskundigenonderzoek gelast bij arrest van 16 september 2014.
vrouwaangegeven dat haar voorstel er op neer komt dat het bijzonder partnerpensioen tegen fiscale boekwaarde mag worden overgedragen aan een ander door haar op te richten pensioenlichaam. Bij de situatie van een negatief eigen vermogen van de stichting zal een verdere korting op de overdrachtssom plaatsvinden in de verhouding ouderdomspensioen : bijzonder partnerpensioen, een en ander conform het arrest van hof Den Haag d.d. 18 juni 2014. Op grond van de fiscale toestemming behoeft het bijzonder partnerpensioen derhalve niet tegen de huidige lagere marktrente gewaardeerd te worden ten koste van het achterblijvende ouderdomspensioen van de man. De vrouw becijfert de afdracht bij een negatief vermogen op € 213.471,--, maar vermindert haar vordering in die zin dat zij akkoord kan gaan met een overdrachtssom berekend op basis van
man– naar het hof begrijpt – het navolgende.
“enkel en alleen van uit der partijen overeenkomst (de huwelijksovereenkomst) komt en ook alleen maar enkel en alleen vanuit die overeenkomst kan komen tot het oordeel dat de figuur (blijvend) aangewezen zijn op het beleid van de DGA niet strookt met het ten uit voer brengen van der partijen huwelijksovereenkomst te goeder trouw.”door de koppeling met de aan de huwelijksovereenkomst verbonden voorwaarde van afhankelijkheid weg te laten en een beroep op redelijkheid en billijkheid gebaseerd niet op de huwelijksovereenkomst, maar enkel op de omstandigheden van het geval. De redelijkheid en billijkheid zijn ex art. 1374 lid 3 (oud BW) / art. 6:248 BW per definitie gekoppeld aan de huwelijksovereenkomst met inbegrip van de post-contractuele nawerking.
stichting– naar het hof begrijpt – het navolgende.
geïntimeerden– naar het hof begrijpt – het navolgende.
- de beide stichtingen houden te weinig over voor een haalbare exploitatie;
- splitsing neigt ernaar dat voortijdig aan de vrouw pensioen wordt uitgekeerd, hetgeen in strijd is met (1) de huwelijkse voorwaarden, (2) de pensioenovereenkomst en (3) nu de man uit zijn pensioen alimentatie betaald;
- de belastingdienst gaat met een splitsing niet akkoord, omdat dit in strijd is met de inrichting van het pensioen: het ingegane pensioen van de man kan niet worden betaald.
vrouwgereageerd op het voorstel van geïntimeerden gedaan in de akte van 2 mei 2017.
geïntimeerdenop de akte van de vrouw d.d. 19 september 2017 gereageerd.
hofoverweegt als volgt.
hofziet geen aanleiding om een dwangsom op te leggen nu niet is gesteld of gebleken dat de man geen uitvoering zal geven aan de uitspraak van het hof. Het hof ziet in hetgeen geïntimeerden naar voren hebben gebracht geen aanleiding deze beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
hofin rov. 4.6.3 geoordeeld dat grief I ten aanzien van het effectendepot ABN AMRO (geregistreerd onder nr. [rekeningnummer] ) faalt. Het bestreden vonnis zal op dit punt dan ook worden bekrachtigd. Het bestreden vonnis zal echter worden vernietigd voor zover in het lichaam van dat vonnis de vordering van de vrouw tot afstorting van de pensioenrechten is afgewezen. Beslist wordt voorts als in het dictum nader te vermelden.
hofzal de proceskosten compenseren nu de man en de vrouw gewezen echtgenoten zijn.