ECLI:NL:GHDHA:2014:2744

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
18 augustus 2014
Zaaknummer
105.012.193-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Stollenwerck
  • J. Burgerhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pensioenverevening en partneralimentatie in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 18 juni 2014, betreft het een hoger beroep inzake pensioenverevening en partneralimentatie tussen een vrouw en een man die van 12 december 1980 tot 6 januari 2007 gehuwd zijn geweest. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M. van de Lest-van Berkel, verzoekt de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.C.M. Verhoeven, om een bedrag van € 420.050,78 af te storten aan opgebouwd ouderdomspensioen en om een alimentatiebedrag te voldoen voor de resterende vijf jaren. Het hof komt terug op eerdere beslissingen en formuleert uitgangspunten voor de hoogte van de pensioenen. De vrouw heeft recht op een deel van het ouderdomspensioen dat de man heeft opgebouwd, en het hof stelt de peildatum voor de vaststelling van de hoogte van de pensioenuitkeringen op 1 mei 2014. Het hof overweegt dat de aanspraken van de vrouw zijn ontstaan op de datum van echtscheiding, maar dat het praktisch moeilijk is om de hoogte van deze aanspraken vanaf die datum vast te stellen. De man heeft een dekkingstekort binnen zijn Pensioen-BV, en het hof oordeelt dat zowel de man als de vrouw in het licht van postrelationele solidariteit dit tekort evenredig voor hun rekening moeten nemen. De beslissing over de partneralimentatie wordt aangehouden, en het hof gelast een regiezitting op 7 juli 2014 om verdere vragen te bespreken en om partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten te verduidelijken. De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de rechters de zaak verder in behandeling nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 18 juni 2014
Zaaknummer : 105.012.193/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 05-2462
Zaaknummer rechtbank : 242043
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.M. van de Lest-van Berkel te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.C.M. Verhoeven te Rotterdam.
VERDER PROCESVERLOOP IN HET PRINCIPALE EN INCIDENTELE HOGER BEROEP
Voor het verloop van het geding in hoger beroep verwijst het hof naar zijn beschikkingen van 4 maart 2009, 10 februari 2010, 6 maart 2013, 4 september 2013 en 26 februari 2014, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, alsmede naar het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting op 14 oktober 2011.
Bij beschikking van 26 februari 2014 is de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden veroordeeld aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 165.564,37 (€ 4.800,- + € 160.764,37 ). De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorts is bepaald dat partijen binnen zes weken na 26 februari 2014 hun financiële gegevens betreffende de uitkering in het levensonderhoud voor de vrouw in het geding diende te brengen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Nadien is bij het hof op 7 maart 2014 van drs. T.C.E. Boringa RA (verder: de deskundige) een factuur van de kosten van het deskundigenbericht betreffende de periode januari 2014 ingekomen.
Het hof heeft partijen bij brief van 17 maart 2014 in de gelegenheid gesteld om te reageren op voormelde factuur.
Nadien zijn bij het hof ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
  • op 10 april 2014 een V-formulier van 8 april 2014 met bijlagen;
  • op 12 mei 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
van de zijde van de man:
  • op 31 maart 2014 een brief van diezelfde datum;
  • op 1 april 2014 een brief van diezelfde datum;
  • op 8 april 2014 een faxbericht van diezelfde datum, op 9 april 2014 bij het hof als brief ingekomen, met bijlagen;
  • op 16 april 2014 een brief van diezelfde datum;
  • op 12 mei 2014 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 22 mei 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de deskundige:
- op 29 april 2014 een brief van 24 april 2014.
De mondelinge behandeling van de zaak is op 23 mei 2014 voortgezet.
Ter zitting zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN INCIDENTELE BEROEP
1. Aan de orde zijn thans nog:
  • het ouderdomspensioen;
  • de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) ten behoeve van de vrouw;
  • de kosten van de deskundige.
2. De vrouw verzoekt de man thans te veroordelen het nader te bepalen alimentatiebedrag in één keer, dan wel in maandelijkse termijnen, te voldoen voor de resterende vijf jaren en vast te leggen in een beschikking, alsmede een veroordeling van de man om een bedrag van € 420.050,78 af te storten aan opgebouwd ouderdomspensioen in de hierna te noemen Pensioen-BV bij een door de vrouw aan te wijzen pensioenverzekeringsmaatschappij, althans de man de verplichting op te leggen aan de vrouw met ingang van een door het hof te bepalen datum zorg te dragen voor afstorting van haar jaarlijkse rechten op het ouderdomspensioen van € 21.257,-.

Pensioenverevening

3.
Het hof ziet aanleiding eerst de pensioenverevening te bespreken.
4.
In de beschikking van 4 maart 2009 heeft het hof met betrekking tot het pensioen overwogen:
“Het vaststellen van de pensioenverevening ten laste van de man en ten gunste van de vrouw.
In hoger beroep heeft de vrouw haar verzoek aan de rechtbank te bepalen dat de man – kort gezegd – van gegevens zou voorzien opdat zij haar aanspraken krachtens de pensioenverevening geldend kan maken aldus gewijzigd dat zij verzoekt om haar uit hoofde van de pensioenvervening een jaarlijks bedrag toe te kennen van € 21.257, -. De man heeft daarop zich beperkt tot het niet-ontvankelijkheidsverweer. Dat laatste is hiervoor door het hof verworpen. In hoger beroep heeft de man zich inhoudelijk tegen het verzoek tot vaststelling van de pensioenverevening niet verweerd, terwijl hij in eerste aanleg heeft volstaan met de mededeling dat hij alstoen de door de vrouw gevraagde pensioengegevens heeft verstrekt en dat hij geen andere pensioenrechten naast zijn pensioen in eigen beheer heeft opgebouwd. Grief IV van de vrouw slaagt en op grond daarvan dient het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de pensioenverevening te worden toegewezen.”
5.
De vrouw verzoekt thans een veroordeling van de man om een bedrag van € 420.050,78 af te storten aan opgebouwd ouderdomspensioen in de pensioen-BV bij een door de vrouw aan te wijzen pensioenverzekeringsmaatschappij, althans de man de verplichting op te leggen aan de vrouw met ingang van een door het hof te bepalen datum zorg te dragen voor afstorting van haar jaarlijkse rechten op het ouderdomspensioen van € 21.257,-.
6.
De man betoogt dat het bedrag aan pensioenverevening jaarlijks lager ligt.
7.
Het partijdebat vormt voor het hof aanleiding om terug te komen op de eerder genomen beslissing met betrekking tot de pensioenverevening.
Regiezitting
8.
Ter zitting heeft het hof aan partijen voorgehouden om op korte termijn een regiezitting te plannen zodat de problematiek rondom de pensioenverevening en de partneralimentatie binnen afzienbare tijd kan worden afgerond. Met partijen is besproken dat het hof op enkele essentiële punten een beslissing zal nemen voor de regiezitting in een (tussen)beschikking – de onderhavige -, zodat partijen zich vóór die datum en tijdens de regiezitting kunnen uitlaten over hun nadere standpunten.
9.
Thans is bepaald dat de regiezitting op maandag 7 juli 2014 om 14.00 uur zal plaatsvinden. Partijen zijn daar reeds mondeling en schriftelijk van op de hoogte gesteld.
10.
Het hof gelast partijen, hun advocaten en hun financiële adviseurs aanwezig te zijn.
Pensioenaanspraken jegens Pensioen BV
11.
Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn gehuwd geweest van 12 december 1980 tot 6 januari 2007. Uit de door de man overgelegde pensioenbrief van 15 december 1969 blijkt dat de man met ingang van 1 januari 1969 aanspraken op ouderdomspensioen alsmede op nabestaandenpensioen zijn toegekend jegens[naam man] NV. Deze NV is later overgegaan in[naam man] Beheer BV. Ter zitting is namens de financieel adviseur van de man – onweersproken - verklaard dat in 1993 een tweede pensioenbrief is opgesteld, waarin onder andere staat vermeld dat het pensioenvermogen is overgedragen aan[naam man] Pensioen BV (verder: de Pensioen-BV). Voorts heeft de financieel adviseur van de man meegedeeld dat de Belastingdienst destijds impliciete goedkeuring voor die overdracht heeft verleend aangezien er geen correcties zijn gevolgd op de destijds gedane aangifte Vennootschapsbelasting.
12.
Op basis van het vorenstaande stelt het hof vast dat de aanspraken van de man zijn opgebouwd jegens de Pensioen-BV en dat de vrouw derhalve ook haar aanspraak maakt op ouderdoms- en nabestaandenpensioen jegens de Pensioen-BV.
Ingangsdatum aanspraken vrouw
13.
Het hof stelt vast dat de aanspraken van de vrouw in beginsel zijn ontstaan op 6 januari 2007 (de datum van echtscheiding). Het is vanuit pragmatisch oogpunt nagenoeg ondoenlijk om met ingang van die datum de hoogte van de aanspraken van de vrouw vast te stellen. Vanaf de datum van de echtscheiding heeft de vrouw een door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie ontvangen. In de betalingen van die alimentatie is reeds de voldoening van het aan de vrouw toekomende deel van het ouderdomspensioen meegenomen, aangezien de draagkracht van de man is gestoeld op zijn inkomen bestaande uit hoofde van zijn pensioen.
Tot op heden heeft de pensioen-BV– zo is onweersproken ter zitting verklaard – het pensioen enkel aan de man uitgekeerd. De pensioen-BV heeft aan haar verplichtingen voldaan.
Gezien het hof hiervoor heeft overwogen bepaalt het hof de peildatum voor de vaststelling van de hoogte van de pensioenuitkeringen op 1 mei 2014.
Opgebouwde pensioenrechten
14.
Tussen partijen staat ter discussie over welke periode het ouderdomspensioen is opgebouwd.
15.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de pensioenrechten zijn opgebouwd van 1 januari 1969 tot 4 augustus 2005 (de datum dat de man de leeftijd van vijfenzestig heeft bereikt). De vrouw beroept zich daarbij op voormelde pensioenbrief van 15 december 1969.
16.
De man deelt dit standpunt van de vrouw niet. In zijn visie zijn de pensioenrechten opgebouwd van 1 januari 1969 tot en met 31 augustus 2002, aangezien het ouderdomspensioen is ingegaan op 1 september 2002.
17.
Naar het oordeel van het hof zijn de ouderdomspensioenrechten van de man opgebouwd gedurende de periode van 1 januari 1969 tot en met 31 augustus 2002, ofwel gedurende 404 maanden, aangezien gedurende die periode daadwerkelijk pensioenrechten zijn opgebouwd en na die datum geen pensioenrechten meer zijn opgebouwd, maar slechts pensioenuitkeringen hebben plaatsgevonden. Dat dit afwijkt van de in 1969 opgestelde pensioenbrief, doet daar niet aan af.
Bedrag opgebouwd ouderdomspensioen
18.
Niet ter discussie staat de - door de financieel adviseur van de man vastgestelde hoogte van het in voormelde periode opgebouwde ouderdomspensioen – van € 52.796,- per jaar, te verhogen met een compensatie voor de AOW-uitkering tot aan de vijfenzestigjarige leeftijd van de man. Voorts is onweersproken dat het van het ouderdomspensioen af te leiden nabestaandenpensioen € 36.957,- bedraagt.
19.
Het hof becijfert het bedrag aan ouderdomspensioen dat gedurende het huwelijk is opgebouwd op € 34.042,- per jaar, door een recht evenredige berekening van de opbouw van het ouderdomspensioen (ofwel 260,5 maanden huwelijk/404 maanden opbouw x € 52.796,- = € 34.042,-).
20.
Gelet op het vorenstaande bedragen becijfert het hof de uitkeringen aan ouderdomspensioen per jaar:
  • aan de vrouw (de helft van € 34.042,- is): € 17.021,-;
  • aan de man (€ 52.796,- minus het gedeelte aan de vrouw van € 17.021,- is): € 35.775,-.
Grondslagen berekening voor berekening waarde economisch verkeer
21.
Aan de orde is vervolgens de vraag hoe de bruto koopsom dient te worden berekend. Daarvoor is het noodzakelijk dat het hof enkele uitgangspunten formuleert.
Sterftetabel en marktrente
22.
Het hof stelt vast dat partijen beiden zijn uitgegaan van de volgende grondslagen:
  • een sterftetabel GBM/V 2006-2011;
  • een marktrente van 2,35%.
(Het hof verwijst daarbij naar de door de man overgelegde bijlage 3 bij de bijlage 5 bij brief van 20 mei 2014 alsmede naar de door de vrouw overgelegde bijlage IV bij de brief van 9 april 2014.) In de visie van het hof dienen ook deze grondslagen gehanteerd te worden bij de berekening.
23.
Er dient voorts bij de berekening rekening te worden gehouden met de sterftetabel van de man, aangezien het ouderdomspensioen eindigt bij zijn overlijden.
24.
Het hof stelt partijen in de gelegenheid om zich uit te laten voor de regiezitting over de waarde in het economisch verkeer van:
de koopsom van het gedeelte van het ouderdomspensioen van de man (=
OP man);
de koopsom van het gedeelte van het ouderdomspensioen van de vrouw (=
OP vrouw);
de koopsom voor het nabestaandenpensioen van de vrouw (=
NP vrouw);
Daarbij dienen partijen uit te gaan van de door het hof onder rechtsoverweging 22 en 23 genoemde grondslagen.
Onderdekking
25.
Ter zitting is door de financieel adviseur van de man verklaard dat sprake is van een dekkingstekort binnen de Pensioen-BV. Op het moment dat zowel het ouderdomspensioen als het nabestaandenpensioen wordt afgestort, komt de continuïteit van de pensioen-BV in het geding.
26.
Het hof volgt de financieel adviseur van de man in deze stelling. Uit het door de man overgelegde fiscale rapport van 2012 van de Pensioen-BV blijkt dat sprake is van een onderdekking van afgerond € 70.000,-. Immers, het eigen vermogen bedraagt € 620.363,- (bestaande uit de financiële vaste activa van € 617.364,- te vermeerderen met de liquide middelen van € 5.077,- minus de kortlopende schulden van € 2.078,-), terwijl de pensioenvoorziening € 690.500,- bedraagt.
Het effectief beschikbare bedrag voor uitkeringen
27.
Het effectief beschikbare bedrag voor uitkeringen aan de man en de vrouw stelt het hof op basis van voormeld fiscaal rapport van 2012 vast op - afgerond - € 620.000,- (de pensioenvoorziening van € 690.500,- minus het dekkingstekort van € 70.000,-).
28.
Naast voormeld eigen vermogen komen voor het effectief beschikbare bedrag voor de uitkeringen in aanmerking de beleggingsopbrengsten die de Pensioen-BV heeft gerealiseerd in de periode van 1 januari 2013 tot 1 mei 2014. Door de financiële adviseur is becijferd dat deze beleggingsopbrengsten € 38.000,- bedragen. Het hof stelt partijen in de gelegenheid om zich uit te laten over het bedrag aan beleggingsopbrengsten dat is gerealiseerd in de periode van 1 januari 2013 tot 1 mei 2014.
29.
Vooralsnog hanteert het hof een bedrag van € 658.000,- (€ 620.000,- plus € 38.000,-) aan effectief beschikbaar bedrag voor uitkeringen van de pensioenen
(= EBBP).
Dekkingstekort evenredig voor rekening van partijen
30.
Het hof overweegt als volgt. In het kader van de Wet Pensioenverevening dient hetgeen wat daadwerkelijk is opgebouwd te worden verevend. Aangezien de Pensioen-BV enkel nog pensioen uitkeert en geen dekkingsvermogen meer verwerft door pensioenpremie-afdracht, omdat de man niet langer werkzaam meer is, acht het hof het redelijk dat zowel de man als de vrouw in het licht van de postrelationele solidariteit het dekkingstekort evenredig voor hun rekening dienen te nemen. Naar het oordeel van het hof dienen de koopsommen van het ouderdomspensioen van de man, het ouderdomspensioen van de vrouw alsmede het nabestaandenpensioen van de vrouw in gelijke mate te worden verdeeld over het effectief beschikbare bedrag voor uitkeringen van de pensioenen.
Verdeelsleutel
31.
Het hof ziet dan ook aanleiding om de volgende verdeelsleutel te hanteren:
(OP man)
x+ (OP vrouw)
x+ (WP vrouw)
x= EBBP
32.
Het hof stelt partijen in de gelegenheid om zich voor de door het hof te bepalen regiezitting uit te laten over het beschikbare ouderdomspensioen voor de man, het beschikbare ouderdomspensioen voor de vrouw en het beschikbare weduwenpensioen voor de vrouw op basis van voormelde verdeelsleutel.
Pensioen-BV ten behoeve van de vrouw
33.
Ter zitting hebben partijen meegedeeld dat zij kunnen instemmen met de oprichting van een Pensioen-BV ten behoeve van de vrouw, onder de voorwaarde dat de Belastingdienst daarvoor zijn toestemming verleend zodanig dat geen sprake kan zijn dat de oprichting van de Pensioen-BV wordt aangemerkt als een afkoop van het pensioen van de vrouw, met alle fiscale gevolgen vandien.
Nadere inlichtingen van partijen voor de regiezitting
34.
Het hof wenst dat partijen zich voor de regiezitting - naast de reeds bovengenoemde onderwerpen - uitlaten over de volgende vragen:
1.
Hoe kunnen de bedragen aan beschikbare ouderdomspensioen en weduwenpensioen voor de vrouw het beste gerealiseerd worden:
a. door de mogelijke oprichting van een Pensioen-BV ten behoeve van de vrouw;
b. door splitsing van de huidige Pensioen-BV van de man;
c. door afstorting bij een verzekeringsmaatschappij.
2.
Kunnen de op basis van rechtsoverweging 19 en 20 becijferde bedragen aan het beschikbare ouderdomspensioen voor de vrouw en het beschikbare weduwenpensioen voor de vrouw liquiditeit technisch door de Pensioen-BV van de man gefinancierd worden?

Partneralimentatie

35.
Het hof zal de beslissing met betrekking tot de partneralimentatie aanhouden en verzoekt partijen vóór de regiezitting zich uit te laten over hun huidige standpunt met betrekking tot dit onderwerp.

Kosten deskundige

36.
Het hof zal in de eindbeschikking een beslissing omtrent de kosten deskundige geven.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
alvorens verder te beslissen:
benoemt tot raadsheer-commissaris mr. Labohm en bij diens afwezigheid mr. Stollenwerck;
bepaalt een regiezitting op maandag 7 juli 2014 om 14.00 uur en gelast partijen, hun advocaten en hun financiële adviseurs aanwezig te zijn;
bepaalt dat partijen het hof vóór de regiezitting schriftelijk berichten over:
- de waarde in het economisch verkeer van:
  • de koopsom van het gedeelte van het ouderdomspensioen van de man;
  • de koopsom van het gedeelte van het ouderdomspensioen van de vrouw;
  • de koopsom voor het nabestaandenpensioen van de vrouw;
(zoals vermeld in rechtsoverweging 24);
  • over het bedrag aan beleggingsopbrengsten dat is gerealiseerd door de Pensioen-BV van de man in de periode van 1 januari 2013 tot 1 mei 2014 (zoals vermeld in rechtsoverweging 28);
  • het beschikbare ouderdomspensioen voor de man, het beschikbare ouderdomspensioen voor de vrouw en het beschikbare weduwenpensioen voor de vrouw op basis van voormelde verdeelsleutel zoals vermeld in rechtsoverweging 31;
  • het standpunt met betrekking tot de volgende vragen (zoals vermeld in rechtsoverweging 34):
o hoe kunnen de bedragen aan beschikbare ouderdomspensioen en weduwenpensioen voor de vrouw het beste gerealiseerd worden:
a. door de mogelijke oprichting van een Pensioen-BV ten behoeve van de vrouw;
b. door splitsing van de huidige Pensioen-BV van de man;
c. door afstorting bij een verzekeringsmaatschappij.
o kunnen de op basis van rechtsoverweging 19 en 20 becijferde bedragen ouderdomspensioen voor de man en de vrouw en weduwenpensioen liquiditeit technisch door de Pensioen-BV van de man gefinancierd worden?
- het standpunt ten aanzien van de partneralimentatie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Burgerhart, bijgestaan door
mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2014.