In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, [appellante], tegen haar werkgever, [verweerster], over de vraag of de cao-voorziening gelijkwaardig is aan de transitievergoeding. [appellante] was in dienst bij [verweerster] en is wegens ziekte uitgevallen. Na haar ontslag claimt zij een transitievergoeding van € 31.027,83 bruto, terwijl [verweerster] stelt dat de cao-voorziening, die premievrije voortzetting van de pensioenopbouw inhoudt, gelijkwaardig is aan de transitievergoeding. Het hof oordeelt dat de stelplicht en bewijslast voor de gelijkwaardigheid bij [verweerster] ligt. Het hof concludeert dat de cao-voorziening niet als gelijkwaardig kan worden aangemerkt, omdat de berekeningen van beide partijen aantonen dat [appellante] een onrealistisch hoge levensverwachting zou moeten hebben om de waarde van de cao-voorziening te evenaren aan de transitievergoeding. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en kent [appellante] een transitievergoeding toe van € 28.898,10 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 september 2018. Tevens worden de proceskosten aan [appellante] toegewezen.