6.1.In rov. 2.1 tot en met 2.5 van de bestreden beschikking heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal deze feiten hierna vernummerd tot rov. 6.1.1 tot en met 6.1.5 weergeven.
6.1.1.[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1974, is op 1 juni 2010 bij [appellante] in dienst getreden als development engineer. [verweerder] vervult thans de functie van (senior) consultant tegen een loon van € 5.300,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
6.1.2.[appellante] is een bedrijf dat zich bezighoudt met technische detachering. [appellante] heeft zich gespecialiseerd in de arbeidsbemiddeling in de hightechindustrie. [appellante] stelt kandidaten, die als werknemer bij [appellante] in dienst zijn, voor aan potentiële opdrachtgevers. [appellante] heeft op dit moment 300 personeelsleden in dienst.
6.1.3.[verweerder] heeft vanaf maart 2009 (vanaf 1 juni 2010 via [appellante] ) tot maart 2012 gewerkt als development engineer voor [onderneming 1] in [plaats 1] , Duitsland. [verweerder] is vervolgens vanaf mei 2012 tot februari 2018 gedetacheerd geweest bij [onderneming 2] in [plaats 2] .
6.1.4.[verweerder] is na een langere periode van ziekte in februari 2018 weer volledig arbeidsgeschikt verklaard. Vervolgens is gezocht naar een nieuwe opdrachtgever voor [verweerder] .
6.1.5.Op 29 mei 2018 heeft [appellante] aan [verweerder] te kennen gegeven dat zij de arbeidsovereenkomst wenst te beëindigen. [verweerder] heeft hier niet mee ingestemd.
6.2.1.In eerste aanleg verzocht [appellante] de tussen haar en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW.
6.2.2.[verweerder] heeft verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wel wordt ontbonden, verzocht [verweerder] om toekenning van de transitievergoeding, een billijke vergoeding en bedragen van respectievelijk € 5.000,- en € 4.500,- wegens schadevergoeding. Daarnaast verzocht [verweerder] zowel primair als subsidiair - kort gezegd - betaling van het achterstallig loon ten bedrage van € 23.296,55 bruto (doch tenminste een bedrag van € 6.587,35 bruto), alsmede doorbetaling van het salaris ad € 6.137,88 bruto (doch tenminste een salaris van € 5.564,55 bruto) per maand.
6.2.3.[appellante] heeft op haar beurt verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de zelfstandige verzoeken van [verweerder] .
6.2.4.De standpunten van partijen zal het hof, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende behandelen.
6.3.1.In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter overwogen dat hoewel hij heeft geconstateerd dat de arbeidsverhouding tussen [appellante] en [verweerder] op dit moment verstoord is, hij er niet van overtuigd is dat de arbeidsverhouding dusdanig ernstig verstoord is dat van [appellante] in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voorts heeft de kantonrechter overwogen dat het hem in ieder geval niet is gebleken dat herstel van de verstoorde arbeidsverhouding niet meer mogelijk is. De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat de door [appellante] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond opleveren voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zodat het verzoek van [appellante] zal worden afgewezen.
Daarna heeft de kantonrechter vastgesteld dat nu niet is voldaan aan de voorwaarde waaronder [verweerder] zijn zelfstandig tegenverzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, dit verzoek geen nadere bespreking meer behoeft. Ten aanzien van de vordering tot betaling van achterstallig salaris van [verweerder] heeft de kantonrechter beslist dat deze vordering bij dagvaarding aanhangig had moeten worden gemaakt. De vordering tot doorbetaling van loon heeft de kantonrechter ten slotte toewijsbaar geacht nu de arbeidsovereenkomst niet is ontbonden, met dien verstande dat volgens de kantonrechter daarbij het huidige loon ten bedrage van € 5.300,- bruto dient te worden gehanteerd.
6.3.2.Op grond van het voorgaande heeft de kantonrechter het verzoek van [appellante] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen. Voor wat betreft de vordering van [verweerder] tot betaling van achterstallig salaris heeft de kantonrechter de zaak naar de rol verwezen voor voortzetting volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. De vordering van [verweerder] tot doorbetaling van het salaris is toegewezen. [appellante] is als de in de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
6.4.1.[appellante] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. Zij concludeert tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de afwijzing van het ontbindingsverzoek. Zij verzoekt het hof, opnieuw recht doende, te bepalen dat de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn zal eindigen, op grond van de redelijke grond als genoemd in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW.
6.4.2.[verweerder] heeft de grieven bestreden en heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het hoger beroep van [appellante] dient te worden verworpen en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Voor het geval het hof de einddatum van de arbeidsovereenkomst vaststelt, verzoekt [verweerder] subsidiair [appellante] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding alsmede een billijke vergoeding.