Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
[taxateur] . In het taxatierapport is aan de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2015 een waarde in het economische verkeer van € 1.741.000 toegekend. Naast gegevens betreffende de onroerende zaak, waaronder beeldmateriaal, bevat dit rapport gegevens van de volgende objecten die zijn gelegen nabij [C] . Dit betreft de objecten [adres 2] te [plaats] en [adres 3] te [plaats] . [adres 2] is een bedrijfspand van het bouwjaar 1998 met kantoorruimten van respectievelijk 300, 180 en 100 m², een opslag- annex magazijnruimte van 900 m², een werkruimte van 565 m², een archiefruimte van 53 m², een showroom van 120 m², een luifel van 175 m² en 20 parkeerplaatsen. Dit object is per 1 januari 2016 verhuurd voor € 138.000,- per jaar. Het object aan de [adres 3] is een bedrijfspand van het bouwjaar 2004 met kantoorruimten van respectievelijk 191 en 347 m², een opslag- annex magazijnruimte van 952 m², een balie/receptie van 130 m² en 32 parkeerplaatsen. Dit object beschikt tevens over 766 m² extra grond en is op 18 april 2016 verkocht voor € 1.200.000. Het rapport vermeldt dat bij deze verkoop de taxateur de kapitalisatiefactor heeft bepaald op 10. De waarde van het onderhavig object bedraagt volgens dit rapport € 1.741.000.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde mening toegedaan.
€ 1.161.000 of lager en tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslag ozb. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.Gronden
€ 75.000. Daarmee is het verschil in ligging en daarmee samenhangende gebruiksmogelijkheden tussen de onroerende zaak en de referentie-objecten voldoende tot uitdrukking gebracht.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.