In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om de appellant toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De appellant, die in financiële problemen verkeert, had verzocht om toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 aanhef sub c van de Faillissementswet. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was gemaakt dat de appellant de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen en zich zou inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 23 januari 2019, was de appellant niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. R.W.J.L. Loonen, was wel aanwezig en heeft het hof geïnformeerd over de situatie van de appellant. De appellant had een totale schuldenlast van € 18.135,28, waaronder een huurschuld, een schuld aan DUO en een belastingschuld. De rechtbank had vastgesteld dat de appellant een mbo-opleiding volgde en niet in staat was om fulltime te werken, wat in strijd is met de arbeidsplicht die geldt voor schuldenaren in de schuldsaneringsregeling.
Het hof heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep overwogen, waaronder zijn inspanningen om te werken en zijn motivatie om zijn opleiding af te ronden. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat de appellant niet voldoet aan de vereisten voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat hij niet fulltime beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de appellant om toelating tot de schuldsaneringsregeling afgewezen.