ECLI:NL:GHSHE:2019:369

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
200.251.222_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van onvoldoende nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om de appellant toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De appellant, die in financiële problemen verkeert, had verzocht om toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 aanhef sub c van de Faillissementswet. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was gemaakt dat de appellant de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen en zich zou inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 23 januari 2019, was de appellant niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. R.W.J.L. Loonen, was wel aanwezig en heeft het hof geïnformeerd over de situatie van de appellant. De appellant had een totale schuldenlast van € 18.135,28, waaronder een huurschuld, een schuld aan DUO en een belastingschuld. De rechtbank had vastgesteld dat de appellant een mbo-opleiding volgde en niet in staat was om fulltime te werken, wat in strijd is met de arbeidsplicht die geldt voor schuldenaren in de schuldsaneringsregeling.

Het hof heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep overwogen, waaronder zijn inspanningen om te werken en zijn motivatie om zijn opleiding af te ronden. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat de appellant niet voldoet aan de vereisten voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat hij niet fulltime beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de appellant om toelating tot de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 31 januari 2019
Zaaknummer : 200.251.222/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/254875 / FT RK 18/777
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R.W.J.L. Loonen te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 december 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 december 2018, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling, althans een beslissing te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2019. Bij die gelegenheid is mr. Loonen gehoord. [appellant] en de heer [beschermingsbewindvoerder] , hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder, zijn, overeenkomstig mededeling ter zitting van de advocaat van [appellant] en in zoverre met bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
De advocaat van [appellant] heeft laten weten voldoende geïnformeerd te zijn om de zitting door te laten gaan.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 november 2018;
- De indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 17 december 2018 (tweemaal) en 11 januari 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de uitlatingen van de advocaat van [appellant] zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan (schriftelijk) in de gelegenheid is gesteld om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010). De beschermingsbewindvoerder heeft daarvan geen gebruik gemaakt door schriftelijk te reageren. De advocaat van [appellant] heeft op de mondelinge behandeling desgevraagd meegedeeld dat, hoewel de beschermingsbewindvoerder wegens ziekte afwezig is, de behandeling doorgang kan vinden. Hij heeft met de beschermingsbewindvoerder telefonisch contact gehad.
3.2.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 18.135,28. Daaronder bevinden zich een huurschuld aan [derde] van € 7.075,65, een schuld aan DUO van € 5.014,37 alsmede een belastingschuld van € 96,00.
Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.1. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Verzoeker heeft immers ter zitting verklaard dat hij sinds augustus 2018 een mbo opleiding volgt. Hij gaat vijf dagen per week naar school en ontvangt studiefinanciering. Hoewel hij in de weekenden werkt, blijft er geen ruimte over om aan de fulltime arbeidsverplichting, zoals deze in de schuldsaneringsregeling geldt, te voldoen.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het (aanvullend) beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Allereerst wil [appellant] aangeven dat hij door zijn schuldenproblematiek al drie jaren in de schuldhulpverlening zit. Hij heeft gedurende die drie jaren altijd getracht fulltime te werken en zich ten volle ingespannen om zoveel mogelijk baten af te dragen aan zijn schuldeisers. Hij zag en ervaarde echter dat, ondanks deze inzet, zijn penibele situatie bleef bestaan, er kwam geen schot in de zaak. [appellant] werkte in de bouw waarbij hij lange dagen maakte tegen een relatief laag loon. Op enig moment heeft hij een opleiding gevonden waar zijn interesse naar uitgaat en de baankansen, na afronding van de opleiding, zeer hoog zijn. In de ogen van [appellant] is het van belang dat hij de prioriteit legt bij het behalen van zijn diploma zodat hij beter gekwalificeerd is voor de arbeidsmarkt. Hij is in de overtuiging dat zijn aflossingscapaciteit bij voortzetting van zijn studie zowel op korte als op langere termijn hoger zal zijn dan wanneer hij zijn studie stopt. [appellant] is, naar zijn eigen zeggen, bereid en in staat 16 uur per week te werken. Momenteel werkt hij naast zijn studie 16 uur in het weekend en daarnaast is hij op zoek naar werk voor in de avonduren.
Ten slotte wil [appellant] nog vermelden dat er vanuit de gemeente veel druk is uitgeoefend om te gaan studeren. Zijn keuze is hierdoor dan ook beïnvloed. Een schuldsaneringstraject en een studie gingen voorheen niet samen. Dit is door een verandering in de landelijke richtlijnen sinds januari 2014 veranderd in die zin dat jongeren tegenwoordig een deel van de studiefinanciering kunnen gebruiken voor de aflossing van hun schulden.
3.6.
Hieraan is namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Mr. Loonen geeft allereerst aan kort voor de zitting telefonisch contact te hebben gehad met [appellant] . Daarbij heeft [appellant] aangegeven dat hij de door mr. Loonen aan hem verzonden uitnodiging voor deze zitting nimmer zou hebben ontvangen. Mr. Loonen stelt daarbij nadrukkelijk dat deze uitnodiging wel tijdig aan [appellant] verzonden is. Desgevraagd geeft mr. Loonen aan dat de zitting evenwel doorgang kan vinden.
Mr. Loonen geeft vervolgens aan dat [appellant] de mening is toegedaan dat het zonder afronding van de studie die hij onlangs gestart is, niet mogelijk zal zijn om een behoorlijk inkomen uit arbeid te genereren. Het volgen van die studie is aldus bezien ook in het belang van de schuldeisers. Daarnaast acht [appellant] zichzelf in staat om naast het volgen van zijn studie toch aan de boedel af te kunnen lossen, wellicht niet vanuit zijn studiefinanciering, maar waarschijnlijk wel indien hij naast zijn studie een bijbaantje weet te vinden en in het tweede jaar van zijn studie mogelijk ook een stagevergoeding gaat ontvangen.
Voorts geeft mr. Loonen aan dat [appellant] in het verleden inderdaad te maken heeft gehad met een burn-out en klachten van depressieve aard, maar dat hij hiervoor nooit behandeld is en deze klachten thans ook tot het verleden behoren.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.7.2.
Na toelating tot de schuldsaneringsregeling geldt voor een schuldenaar de zogenoemde arbeidsplicht, waarbij een schuldenaar er alles aan moet doen om zoveel mogelijk geld te verdienen voor zijn schuldeisers. Deze arbeidsplicht betekent dat een schuldenaar fulltime beschikbaar moet zijn voor de arbeidsmarkt. Indien een schuldenaar geen (fulltime) betaald werk heeft geldt voor hem een (aanvullende) sollicitatieplicht.
Nu een schuldenaar fulltime beschikbaar moet zijn voor de arbeidsmarkt mag hij geen fulltime (dag)opleiding volgen. [appellant] volgt op dit moment een fulltime (dag)opleiding en is derhalve niet (fulltime) beschikbaar voor de arbeidsmarkt. Onder de huidige omstandigheden voldoet [appellant] dan ook niet aan van de vereisten om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Dat [appellant] de mening is toegedaan dat na een succesvolle afronding van zijn huidige studie zijn kansen op de arbeidsmarkt en daaraan gekoppeld zijn potentiële verdiencapaciteit zullen toenemen maakt dit geenszins anders. Indien [appellant] tot de schuldsaneringsregeling wenst te worden toegelaten zal hij in ieder geval in staat en bereid moeten zijn om gedurende het gehele verloop van deze regeling zoveel mogelijk gelden voor zijn schuldeisers te genereren. Zulks is thans niet het geval.
Zulks laat overigens onverlet dat het het hof voorkomt dat [appellant] inderdaad gebaat zal zijn bij het voltooien van de thans gestarte opleiding, zodat mogelijkerwijs hij vanaf enig moment in staat zal zijn schuldeisers te gaan betalen.
3.7.3.
Het hof is op grond van het vorengaande dan ook van oordeel dat niet (voldoende) aannemelijk is gemaakt dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal kunnen dan wel willen nakomen en zich zal kunnen dan wel willen inspannen meteen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.7.4.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en D.D. Kock en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2019.