Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 354123 KG ZA 19-32)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met drie producties;
- de memorie van antwoord met zeven producties (genummerd 10 tot en met 16).
3.De beoordeling
- [appellant] huurt vanaf 1 juni 2017 van [geïntimeerde] de horecabedrijfsruimte op de begane grond en een kantoor/opslagruimte op de eerste verdieping van het pand gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] (hierna tezamen ook aan te duiden als het gehuurde). Vóór 1 juni 2017 huurde [appellant] het gehuurde ook, destijds op basis van een onderhuurovereenkomst. In die periode was sprake van een hoofdhuurder, tevens onderverhuurder, die van [geïntimeerde] huurde en aan [appellant] onderverhuurde.
- [appellant] heeft over de periode vanaf 1 juni 2017 een huurachterstand laten ontstaan. [geïntimeerde] heeft [appellant] in de loop van 2017 in een bodemprocedure gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda (zaak/rolnr. 6443872 CV EXPL 17-5139). In die bodemprocedure heeft [geïntimeerde] , kort gezegd, betaling van achterstallige huurpenningen gevorderd.
- In de bodemprocedure heeft op 27 februari 2018 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Tijdens deze zitting hebben partijen ter beëindiging van hun geschil een vaststellingsovereenkomst gesloten die is neergelegd in het proces-verbaal van de betreffende zitting. In het proces-verbaal staat onder meer het volgende:
- [geïntimeerde] heeft medio maart 2018 werkzaamheden laten verrichten aan het gehuurde.
- [geïntimeerde] heeft de grosse van het proces-verbaal van 27 februari 2018 bij exploot van 23 juli 2018 is aan [appellant] betekend. Daarbij is tevens de gereed melding gedaan als bedoeld in de vaststellingsovereenkomst en is [appellant] gesommeerd tot betaling van voorschotbedragen voor energie en tot betaling van de huurachterstand over de periode van 1 juni 2017 tot datum gereed melding. Verder is voor het geval aan de sommatie niet wordt voldaan de ontruiming aangezegd tegen 4 september 2018.
- Na correspondentie tussen partijen is bij exploot van 21 september 2018 aan [appellant] de ontruiming aangezegd tegen 23 oktober 2018 om 10:00 uur.
- [appellant] heeft [geïntimeerde] vervolgens in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda. [appellant] heeft in dat kort geding (zaaknummer 350665 KG ZA 18-636) schorsing van de executie van het proces-verbaal van 27 februari 2018 gevorderd, althans een verbod aan [geïntimeerde] om verdere executiemaatregelen te treffen op basis van dat proces-verbaal totdat rechtens onherroepelijk vaststaat dat [appellant] tekortgeschoten is in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst.
- In dat kort geding heeft de voorzieningenrechter op 22 oktober 2018 vonnis gewezen. In dat vonnis (waarin [appellant] wordt aangeduid al “ [eetcafé] ”) heeft de voorzieningenrechter onder meer het volgende overwogen:
- [eetcafé] betaalt binnen zeven dagen na heden aan [geïntimeerde] een bedrag van € 12.000,--, welke betaling in mindering strekt op de tot de maand november 2018 verschuldigde servicekosten;
- [eetcafé] betaalt vanaf de maand november 2018 de huur minus 15%, zijnde een bedrag van € 3.033,17 exclusief BTW, telkens te voldoen voor de eerste van de desbetreffende maand;
- [eetcafé] betaalt vanaf de maand november 2018 ter zake servicekosten een voorschot van € 900,00 aan [geïntimeerde] , telkens te voldoen voor de eerste van de desbetreffende maand;
- deze betalingsverplichtingen kunnen niet zonder rechterlijke tussenkomst worden
- de enkele niet – tijdige en/of volledige – nakoming van deze betalingsverplichtingen heft het verbod zonder dat hier een rechterlijke tussenkomst voor is vereist op;”
- Op 10 november 2018 heeft [geïntimeerde] het genoemde derde raam gangbaar gemaakt.
- Bij WhatsApp-bericht van 13 november 2018 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] onder meer het volgende meegedeeld:
- ontbinding van de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] en veroordeling van [appellant] tot ontruiming van het gehuurde;
- veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van de in de dagvaarding genoemde bedragen ter zake achterstallige huur en lopende huur over de periode tot en met de maand van de ontruiming van het gehuurde;
- met ingang van 1 december 2018 de volledige huur (zonder huurkorting van 15%) verschuldigd is;
- binnen dertig dagen na 13 november 2018 de huurachterstand over de periode van 1 juni 2017 tot de datum van de gereed melding (rekening houdend met de huurkorting van 15%) had moeten betalen.
- De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst kan in kort geding niet worden uitgesproken omdat ontbinding van de huurovereenkomst een constitutieve beslissing is (rov. 3.5).
- Wat betreft de vordering tot ontruiming van het gehuurde moet beoordeeld worden of aannemelijk is dat een rechter in een aanhangig te maken bodemprocedure een dergelijke vordering zal toewijzen (rov. 3.6).
- Er moet voorshands van worden uitgegaan dat de in de vaststellingsovereenkomst vermelde gebreken op 10 november 2018 volledig waren verholpen en dat op 13 november 2018 een correcte gereed melding is gedaan (rov. 3.11).
- In het midden kan blijven of [geïntimeerde] heeft voldaan aan de andere in de vaststellingsovereenkomst opgenomen verplichtingen (hof: ter zake de vaststelling van het voorschot op de energiekosten en ter zake overleg over een schriftelijke huurovereenkomst). Partijen zijn immers overeengekomen dat ten aanzien van de in de vaststellingsovereenkomst genoemde betalingsverplichtingen geen beroep kan worden gedaan op verrekening of opschorting, zodat het beroep van [appellant] op de artikelen 6:52, 6:59, 6:61 en 6:62 BW verworpen moet worden. Er is dus voldaan aan de in de vaststellingsovereenkomst gestelde voorwaarden voor het ontstaan van een verplichting van [appellant] tot betaling van de huurachterstand over de periode van 1 juni 2017 tot en met november 2018 en tot betaling van de volledige huur vanaf 1 december 2018 (rov. 3.15 tot en met 3.18).
- Voor de berekening van de huurachterstand moet vooralsnog worden uitgegaan van een huurprijs exclusief btw, aangezien het geschil over de vraag of verschuldigdheid van btw overeengekomen is, niet in dit kort geding kan worden beslecht (rov. 3.19).
- Over de periode van 1 juni 2017 tot en met november 2018 is [appellant] , uitgaande van de veronderstelling dat over de huur geen btw verschuldigd is, nog € 24.563,81 aan achterstallige huur verschuldigd (rov. 3.20).
- Ter zake de maanden december 2018 en januari 2019 is [appellant] nog € 535,26 per maand verschuldigd, zijnde de door hem ingehouden 15% van de verschuldigde huur exclusief btw (rov. 3.21).
- [appellant] is ernstig in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst tekortgeschoten. Daarom is de kans groot dat in een bodemprocedure een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde zal worden toegewezen. [geïntimeerde] heeft bij de ontruiming een spoedeisend belang. Daarom is de vordering tot ontruiming in dit kort geding toewijsbaar (rov. 3.22 tot en met 3.24).
- Met ingang van februari 2019 is [appellant] de volledige huur (exclusief btw) verschuldigd tot de feitelijke ontruiming (rov. 3.25).
- € 24.563,81 ter zake achterstallige huur over de periode van 1 juni 2017 tot en met november 2018, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 december 2018;
- € 535,26 per maand over de maanden december 2018 en januari 2019, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de vervaldag;
- € 3.568,43 per maand voor iedere ingegane maand vanaf februari 2019 tot en met de maand van de daadwerkelijke ontruiming, vermeerderd met de wettelijke rente telkens vanaf de vervaldatum.
- het alsnog geheel afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] ;
- veroordeling van [geïntimeerde] om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, aan [appellant] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling tot de dag van de terugbetaling;
“Voor zover in deze vaststellingsovereenkomst betalingen zijn vastgelegd komen deze
- € 24.563,81 ter zake achterstallige huur over de periode van 1 juni 2017 tot en met november 2018, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 december 2018;
- € 535,26 per maand over de maanden december 2018 en januari 2019, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de vervaldag;
- € 3.568,43 per maand voor iedere ingegane maand vanaf februari 2019 tot en met de maand van de daadwerkelijke ontruiming, vermeerderd met de wettelijke rente telkens vanaf de vervaldatum.