6.2Het hof gaat uit van de volgende feiten.
[appellant] heeft HTS-Bouwkunde gestudeerd. Hij is voorheen werkzaam geweest als assistent uitvoerder in de bouw, als technisch tekenaar en als projectleider op een architectenbureau.
[de vennootschap] houdt zich bezig met het produceren en verhandelen van onder meer daglichtproducten voor de bouw (zoals lichtkoepels en glasdakconstructies) en rook- en warmteafvoerystemen. [de vennootschap] is onderdeel van de internationale [Group] Group.
[appellant] is op 1 maart 2013 bij [de vennootschap] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van één jaar in de functie van ‘Rayonmanager lichtstraten’. In de arbeidsovereenkomst zijn in artikel 7 onder meer een geheimhoudingsbeding, een concurrentiebeding en een relatiebeding opgenomen. Het concurrentiebeding luidt als volgt:
“
a. Tenzij werkgever werknemer daartoe voorafgaand schriftelijke toestemming heeft verleend, is het werknemer verboden, om gedurende een periode van 12 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst, zelf in enigerlei vorm een onderneming, gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan de onderneming van werkgever – of aan een met werkgever gelieerde onderneming – te drijven, mede te drijven, te doen of te laten drijven, hetzij direct, hetzij indirect alsook financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke onderneming belang te hebben. Gedurende deze periode van 12 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst is het werknemer eveneens verboden, hetzij direct, hetzij indirect, in of voor een onderneming, gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan de onderneming van werkgever – of aan een met werkgever gelieerde onderneming –, op enigerlei wijze werkzaam te zijn, tegen vergoeding of om niet, hetzij om daarin aandeel van welke aard ook te hebben. Het verbod beperkt zich tot een gelijk, gelijksoortige of aanverwante onderneming aan de onderneming van werkgever – of aan een met werkgever gelieerde onderneming – die gevestigd is in Europa dan wel activiteiten ontplooit binnen Europa.
b. Bij overtreding van het onder a. van dit artikel opgenomen verbod is werknemer ten behoeve van werkgever een direct opeisbare boete verschuldigd van € 10.000,-- boete per overtreding en € 1.000,-- boete voor iedere dag, dat de overtreding voortduurt. De boete zal verschuldigd zijn door het enkele feit der overtreding, maar laat onverminderd het recht van werkgever nakoming van het verbod te verlangen en laat onverminderd het recht van werkgever naast de boete een volledige schadevergoeding ter zake de overtreding en/of niet nakoming te vorderen.”
Per 1 maart 2014 is de arbeidsovereenkomst omgezet in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. In de door beide partijen ondertekende, gewijzigde arbeidsovereenkomst is bepaald dat alle overige arbeidsvoorwaarden onverminderd van kracht blijven.
Per 1 maart 2017 heeft er een functiewijziging plaatsgevonden en vanaf die datum was [appellant] werkzaam als ‘Salesmanager Projecten Nederland’, waarbij hij ook verantwoordelijk bleef voor de verkoop van daglichtconstructies in zijn eigen rayon. Het salaris van [appellant] is verhoogd tot € 4.300,-- per maand. Bij brief van 11 april 2017 heeft [de vennootschap] deze mondeling besproken functiewijziging schriftelijk bevestigd. Daarbij wordt vermeld dat het salaris met ingang van 1 januari 2018 verhoogd zal gaan worden naar € 4.500,-- per maand.
Bij brief van 29 maart 2018 heeft [appellant] zijn arbeidsovereenkomst opgezegd met inachtneming van de contractuele opzegtermijn van één maand. In deze brief laat [appellant] weten dat hij elders in een nieuwe functie van start gaat bij een bedrijf dat “gespecialiseerd is in het vervaardigen en verwerken van vezel versterkt composiet, wat verwerkt wordt in diverse afzetmarkten”.
Bij e-mailbericht van 6 april 2018 heeft de heer [commercieel directeur van de vennootschap] , commercieel directeur van [de vennootschap] , [appellant] – voor zover thans van belang – het volgende gemeld:
“
Geachte heer [appellant] , beste [roepnaam van appellant] ,
Gisteren heb je ons verteld dat het bedrijf waar je, na je ontslagname van afgelopen donderdag 29 maart 2018, gaat werken, de firma [daglichtsysteemproducent] blijkt te zijn.
Dit is een directe concurrent van ons.
Wij hebben je gewezen op het door jou ondertekende concurrentiebeding. Dit verbiedt onder meer het verrichten van werkzaamheden voor concurrerende ondernemingen gedurende een jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst.
Je hebt gisteren ook verteld al drie maanden bezig te zijn geweest met de voorbereiding van deze stap.
(…)
Aangaande jouw werkzaamheden voor [daglichtsysteemproducent] behouden we al onze rechten voor. Gelet op de bedrijfsactiviteiten van [daglichtsysteemproducent] zijn die werkzaamheden zeer nadrukkelijk niet toegestaan. Op jouw mening dat deze werkzaamheden wel zouden zijn toegestaan ontvangen wij uiteraard graag een toelichting.”
Daarop heeft [appellant] bij email van 17 april 2018 – voor zover hier van belang – als volgt gereageerd:
“
Ten aanzien van uw vraag omtrent mijn functie en de nieuwe werkgever deel ik u mede dat ik vanaf 1 mei 2018 in dienst treed van de firma ‘ [composites] Composites GmbH’. Dit bedrijf levert en produceert gesloten vezelsterkte composiet afwerkingsmaterialen voor diverse sectoren in een groot aantal verschillende landen. De combinatie van het productieproces, het eindproduct, de klantengroep, de eindverwerkers, en het afzetgebied, is op geen enkele manier concurrerend met de producten, diensten, of gebruikers van de firma ‘ [de vennootschap] ’, welk bedrijf zich specifiek bezig houdt met transparante daglichtvoorzieningen in het dakvlak.
(…)
Professionaliteit, respect en discretie zijn van belang, en ik begrijp dit ten volste. Ik zal me hier dus, zoals we zijn overeengekomen in onze originele arbeidsovereenkomst, volledig aan conformeren.”
Bij brief van 20 april 2018 heeft de advocaat van [de vennootschap] [appellant] onder meer gesommeerd te bevestigen dat hij niet bij [daglichtsysteemproducent] in dienst zal gaan treden en geen werkzaamheden voor [daglichtsysteemproducent] zal gaan verrichten.
Bij brief van 26 april 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van [appellant] op de brief van de advocaat van [de vennootschap] gereageerd en aangegeven dat zij het concurrentiebeding niet rechtsgeldig acht en dat dit voorts niet wordt overtreden, althans dat het beding moet worden vernietigd.
Op 1 mei 2018 is [appellant] in dienst getreden bij [composites] Composites GmbH te Duitsland (hierna te noemen: [composites] Composites) op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van één jaar in de functie van ‘Projectmanager’. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat [appellant] een maandelijks brutosalaris zal ontvangen van € 7.500,--. [appellant] is vervolgens bij [composites] Composites intern in opleiding gegaan voor de functie ‘Projectmanager’. In de “Aanvullende overeenkomst 3 bij de arbeidsovereenkomst van 26-03-2018” is het volgende bepaald: “De arbeidsovereenkomst d.d. 26-03-2018 tussen [composites] Composites GmbH en de heer [appellant] wordt aangegaan voor een beperkte duur van één jaar. Na beëindiging van het dienstverband op 31 april 2019 zal de heer [appellant] per 01-05-2019 in dienst treden van [daglichtsysteemproducent GmbH] .”
[composites] Composites maakt onderdeel uit van de [Groep] groep. Er is een holdingmaatschappij die de meerderheid van de aandelen houdt in haar drie werkmaatschappijen: [daglichtsysteemproducent GmbH] , [composites] Composites en Mirotec Glas- und Metallbau GmbH.
[composites] Composites houdt zich bezig met de productie en levering van vezelsterke afwerkingsmaterialen van composiet.
[daglichtsysteemproducent GmbH] (hierna te noemen: [daglichtsysteemproducent GmbH] ) houdt zich bezig met de productie en verkoop van daglichttoetreding, rook- en warmteafvoersystemen.
De [Groep] groep heeft de websites [website 1] en [website 2] . De groep presenteert zich op laatstgenoemde site als één (familie)bedrijf.
[de vennootschap] heeft een kort geding aangespannen. De voorzieningenrechter heeft op 17 juli 2018 vonnis gewezen. De beslissingen worden hieronder weergegeven (overweging 6.3).
[appellant] heeft zijn dienstverband met [composites] Composites in reactie op het vonnis van de voorzieningenrechter per direct opgezegd.
In mei 2019 is hij bij [daglichtsysteemproducent GmbH] in dienst getreden.
Beslissingen van de voorzieningenrechter
6.3.1.De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 17 juli 2018 op vordering van [de vennootschap] kort gezegd:
i) [appellant] verboden om gedurende een periode van 12 maanden na 30 april 2018 in of voor een onderneming, gelijk gelijksoortig of aanverwant aan de onderneming van [de vennootschap] of een met [de vennootschap] gelieerde onderneming werkzaam te zijn;
ii) [appellant] veroordeeld tot betaling van een dwangsom bij overtreding van bovengenoemde veroordeling;
iii) [appellant] veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 30.000,-- op verbeurde boetes vanwege overtreding van het concurrentiebeding;
iv) [appellant] veroordeeld in de proceskosten in conventie en de na het vonnis ontstane kosten.
6.3.2.[appellant] heeft een voorwaardelijke vordering in reconventie ingesteld. Deze vordering houdt in dat als de voorzieningenrechter van oordeel is dat [appellant] het concurrentiebeding overtreedt, hij het beding geheel of gedeeltelijk schorst of anders de geografische reikwijdte ervan terugbrengt naar Nederland. De voorzieningenrechter heeft die vordering afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten in reconventie.
6.3.3.De voorzieningenrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het door [appellant] ingestelde hoger beroep
6.4.1[appellant] heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [de vennootschap] en tot het alsnog toewijzen van zijn eigen vorderingen in voorwaardelijke reconventie. Hij heeft ook gevorderd dat [de vennootschap] aan hem terugbetaalt wat hij op grond van het vonnis aan [de vennootschap] heeft betaald, waaronder het bedrag van € 30.000,00 (het voorschot op de boete).
6.4.2Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van [appellant] uitgelegd dat het voor hem in hoger beroep nu alleen nog draait om (het voorschot op) de boete. Er is geen zelfstandig belang meer bij beoordeling van de geldigheid van het beding, bij beoordeling van het opgelegde verbod en de bijbehorende dwangsomveroordeling (6.3.1. onder i en ii) en evenmin bij beoordeling van de vordering in reconventie. De omvang van het hoger beroep is dus beperkt tot de veroordeling tot betaling van een voorschot op verbeurde boetes (6.3.1. onder iii) en de proceskostenveroordeling.
Handelde [appellant] in strijd met het concurrentiebeding?