4.3.In de Verordening staat voor zover van belang vermeld:
“Artikel 7 Meting, bemonstering en analyse
1. Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met in achtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften.
2 De in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse geschieden ieder etmaal van het heffingsjaar, behoudens het bepaalde in artikel 8.
3 De meting, bemonstering en analyse geschieden zodanig dat:
a de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan 5% afwijkt van de werkelijke hoeveelheid afvalwater;
b het verkregen monster representatief is voor de totale hoeveelheid stoffen die gedurende de
bemonsteringsperiode vanuit het bedrijf of het bedrijfsonderdeel wordt afgevoerd.
4 De heffingsplichtige brengt de wijze van meting en bemonstering met een beschrijving van de daarvoor te gebruiken apparatuur, voor aanvang van het heffingsjaar, ter kennis van de heffingsambtenaar van het waterschap,
5 De heffingsambtenaar van het waterschap:
a kan ambtshalve bepalen dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van één of meer van de in Bijlage I, onderdeel A, opgenomen voorschriften, indien deze aannemelijk maakt dat dit noodzakelijk is ter voldoening aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;
b beslist op aanvraag van de heffingsplichtige, dat meting en bemonstering kunnen geschieden in afwijking van een of meer van de in Bijlage I, onderdeel A, opgenomen voorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat daarbij wordt voldaan aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;
c beslist op aanvraag van de heffingsplichtige, dat kan worden afgeweken van de in Bijlage I, onderdeel B, opgenomen analysevoorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de nauwkeurigheid van de uitkomsten van de analyse hierdoor niet wordt beïnvloed;
d kan omtrent de afwijkingen als bedoeld in de onderdelen a, b en c nadere voorschriften geven.
6 De heffingsambtenaar van het waterschap neemt zijn beslissing, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:
a de voorschriften van Bijlage I, onderdelen A en B, waarvan wordt afgeweken;
b de afwijkingen bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c;
c de nadere voorschriften bedoeld in het vijfde lid, onderdeel d;
d een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.
(…)
Artikel 8 Beperkte meting, bemonstering en analyse
1. Op aanvraag van de heffingsplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen zijn verkregen, besluit de heffingsambtenaar van het waterschap dat meting, bemonstering en analyse geschieden in afwijking van het bepaalde in artikel 7, tweede lid. Het besluit op aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:
a een opgave van de afvalstromen en de stoffen welke in het onderzoek dienen te worden betrokken;
b de tijdvakken waarin meting, bemonstering en analyse geschieden, hetzij ieder etmaal van die tijdvakken, hetzij één of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan;
c de wijze waarop de op de voet van letter b verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal
vervuilingseenheden over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het heffingsjaar;
d een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.
2 De heffingsambtenaar van het waterschap kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende beschikking, bedoeld in het eerste lid, ambtshalve wijzigen of intrekken, indien toepassing van berekeningsvoorschrift IV van onderdeel C van bijlage I leidt tot een ander aantal etmalen dan in die beschikking is opgenomen.
3 De heffingsambtenaar van het waterschap neemt zijn beslissing, bedoeld in het tweede lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Artikel 10 Tabel afvalwatercoëfficiënten
(…)
2 Het aantal vervuilingseenheden als bedoeld in het eerste lid wordt berekend volgens de formule A x B, waarbij
A = het aantal m³ in het kalenderjaar ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water;
B = de afvalwatercoëfficiënt behorende bij de klasse van de in Bijlage II opgenomen tabel met de klassengrenzen waarbinnen de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ ten behoeve van de bedrijfsruimte of van het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water is gelegen.
3 Indien de in het kalenderjaar ingenomen hoeveelheid water niet kan worden vastgesteld aan de hand van watermeterstanden die aan het begin en aan het einde van het kalenderjaar zijn opgenomen, stelt de ambtenaar belast met de heffing die hoeveelheid vast op een door hem nader vast te stellen wijze.
4 De vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ als bedoeld in het tweede lid wordt bepaald met toepassing van de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 122k van de Waterschapswet. [het Besluit].
Artikel 17 Schatting
De heffingsambtenaar BWB kan het aantal vervuilingseenheden in een kalenderjaar geheel of gedeeltelijk door middel van schatting vaststellen, indien door de heffingsplichtige:
a zonder de in artikel 8 genoemde beschikking niet is voldaan aan de in artikel 7, tweede lid, opgenomen verplichting;
b niet of niet geheel is voldaan aan de voorwaarden, verbonden aan de in artikel 8 of 9 genoemde beschikking;
c meting, bemonstering en analyse niet of niet geheel zijn geschied in overeenstemming met de in bijlage I opgenomen voorschriften;
d niet is voldaan aan de in artikel 7, eerste lid, eerste volzin, opgenomen verplichting en bepaling van de vervuilingswaarde overeenkomstig de artikelen 10, 11, 15 en 16 niet mogelijk is, dan wel bepaling van de vervuilingswaarde op basis van artikel 10, vijfde lid, wel mogelijk is en door de heffingsplichtige gedurende het heffingsjaar geen aanvraag als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, is ingediend.”.