ECLI:NL:GHSHE:2019:3208

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
200.254.865_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van resterende kwesties, herstel van een pad en nakoming van een koopovereenkomst na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak, die voortvloeit uit een hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad, gaat het om de afwikkeling van resterende kwesties met betrekking tot de schade aan een pad en de nakoming van een koopovereenkomst. De Hoge Raad had eerder in zijn arrest van 25 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:96) de relevante omstandigheden van het geschil uiteengezet. De appellant, die percelen land bezit die grenzen aan het erf van de geïntimeerden, heeft schade aan het pad veroorzaakt door werkzaamheden aan zijn percelen. De geïntimeerden, die sinds 2001 eigenaar zijn van het pad, hebben de schade aan het pad vastgesteld op € 38.900,--. Het hof heeft in deze procedure de taak om de schade aan het pad te begroten en heeft besloten een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren om de exacte schade vast te stellen. Daarnaast is er een geschil over de verkoop van een perceel, waarbij de rechtbank eerder heeft geoordeeld dat de appellant moet meewerken aan de levering van het perceel tegen een koopsom van € 24.000,--. Het hof heeft de grieven van de appellant tegen dit oordeel verworpen en de eerdere beslissingen van de rechtbank in stand gehouden. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en het hof heeft de partijen verzocht om akte te nemen over het deskundigenbericht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.254.865/01
arrest van 27 augustus 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M.E. Hamming te Drachten,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

2. [geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verder: [geintimeerden c.s.] ,
advocaat: mr. J. Bolt te Groningen,
in het geding na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 25 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:96).

1.Het geding in feitelijke instanties en in cassatie

Het hof verwijst daarvoor naar voormeld arrest van de Hoge Raad, onderdelen 1 en 2.

2.Het geding na verwijzing

Bij exploot van 18 februari 2019 hebben [geintimeerden c.s.] de zaak aanhangig gemaakt bij dit hof. Partijen hebben elk een memorie na verwijzing genomen. [appellant] heeft vervolgens de gedingstukken overgelegd, waarna het hof uitspraak heeft bepaald. Het procesdossier dat door [appellant] is overgelegd, bevat in strijd met het procesreglement van het hof aantekeningen. Het hof zal daar geen acht op slaan.

3.De beoordeling

3.1
In het verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad de relevante omstandigheden van het geschil als volgt weergegeven (r.o. 3.1):
( i) [geintimeerden c.s.] zijn sinds 15 november 2001 eigenaar van een boerderij met erf en laan (hierna: het pad) in [vestigingsplaats] . In de leveringsakte is een erfdienstbaarheid van uitweg gevestigd ten laste van het pad en ten behoeve van een tweetal kadastrale percelen in de gemeente Bierum, om op de minst bezwarende wijze te komen van en te gaan naar de openbare weg.
(ii) Een deel van het pad van [geintimeerden c.s.] (met een lengte van circa 1.000 meter) is voorzien van semiverharding (puin), het resterende deel (met een lengte van circa 220 meter) bestaat uit een betonverharding.
(iii) Medio 2009 heeft [appellant] de eigendom verkregen van een aantal percelen land die grenzen aan het erf van [geintimeerden c.s.] Op het moment van verkrijging waren deze percelen begroeid met een productiebos. Deze percelen behoorden tot de heersende erven ten behoeve waarvan de hiervoor onder (i) genoemde erfdienstbaarheid van uitweg is gevestigd. [appellant] heeft later meer percelen aangekocht, waardoor hij ook over een alternatieve ontsluiting van zijn percelen beschikt.
(iv) In februari 2010 heeft [appellant] opdracht gegeven het productiebos op de door hem aangekochte percelen te kappen en het hout af te voeren. Vervolgens is grond aangebracht op de percelen. Als gevolg van genoemde werkzaamheden is schade aan het pad ontstaan.
( v) Partijen hebben op 30 maart 2010 een stuk papier ondertekend, waarop een plattegrond van de boerderij van [geintimeerden c.s.] is getekend met de omliggende percelen, die (deels) eigendom zijn van [appellant] (hierna: de akte). Voorts staat daarop het volgende:
“Aankoop Grond fam. [geintimeerden] vs [appellant] . +/- 1 ha a € 3,- /m 2 30-03-‘10”
(vi) De door [geintimeerden c.s.] ingeschakelde deskundige ing. [deskundige aan de zijde van appellant] heeft de schade aan het pad onderzocht. Hij heeft de herstelkosten van het pad begroot op € 38.900,-- (exclusief btw).
(vii) Medio oktober 2010 heeft een loonbedrijf het pad op afschot gebracht. De nota van € 960,63 is door [geintimeerden c.s.] voldaan.
Het gaat in dit hoger beroep thans nog om twee kwesties, de schade aan het pad, vermeld onder (iv), en de verkoop van een perceel, vermeld onder (v).
De schade aan het pad
3.2
In het tussenarrest van 16 mei 2017 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden geconcludeerd dat de grief van [geintimeerden c.s.] op het punt van de breukvorming in het met beton verharde deel van het pad en op het vergelijkbare punt van taludverzakking sprake is van schade aan het pad in die zin dat dientengevolge eerder onderhoud nodig is (r.o. 4.1 - 4.8) en dat het betwisten van aansprakelijkheid voor elke schade door [appellant] wordt verworpen (r.o. 4.9). In het eindarrest van 12 september 2017 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden de totale schade aan het toegangspad die nog voor rekening van [appellant] komt begroot op € 4.200,= (r.o. 2.1 - 2.5).
3.3
De wijze waarop het hof Arnhem-Leeuwarden deze schade heeft begroot is door [geintimeerden c.s.] in cassatie met succes aangevochten. Uit de memories na verwijzing blijkt dat beide partijen ervan uitgaan dat voor de begroting van deze schade een deskundigenbericht nodig is. Het hof zal deze aanpak volgen en een onderzoek door een deskundige bepalen ter beantwoording van de volgende vragen:
Kunt u op basis van de arresten van het hof Arnhem-Leeuwarden (afgezien van de begroting van de schade) vaststellen welke schade is ontstaan op het punt van de breukvorming in het met beton verharde deel van het pad en op het vergelijkbare punt van taludverzakking;
Welk bedrag is naar uw oordeel gemoeid met het herstel van de door u vastgestelde schade?
Wat acht verder nog van belang om op te merken?
Het hof gaat ervan uit dat de benoeming van één deskundige volstaat. Partijen kunnen zich bij akte gelijktijdig uitlaten over de deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - de persoon van de te benoemen deskundige. Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige voor te leggen vragen. Het hof is voornemens de kosten van de deskundige voorshands ten laste van [geintimeerden c.s.] als eisende partij te brengen. Deze akte is uitsluitend bestemd voor het uitlaten over het voorgenomen deskundigenbericht.
De verkoop van een perceel
3.4
In het vonnis van 16 oktober 2013 is de rechtbank Noord-Nederland ervan uitgegaan dat het stuk dat partijen op 30 maart 2010 hebben ondertekend dwingende bewijskracht heeft ten aanzien van de door [geintimeerden c.s.] gestelde koopovereenkomst op grond waarvan [appellant] het perceel kadastraal bekend Bierum [sectieletter + sectienummer] , groot 8.000 m², aan [geintimeerden c.s.] dient te leveren tegen een koopsom van € 24.000,= (r.o. 5.12). [appellant] is in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen deze voorshands bewezen geachte stelling. Dit tegenbewijs heeft [appellant] naar het oordeel van de rechtbank in het eindvonnis van 14 januari 2015 niet geleverd (r.o. 5.6). De rechtbank heeft daarom [appellant] veroordeeld om mee te werken aan de levering van het perceel voor de overeengekomen koopsom van € 24.000,= k.k., op verbeurte van een dwangsom.
3.5
De grieven van [appellant] tegen het oordeel van de rechtbank over de bewijskracht van de akte, de bewijslastverdeling en de bewijswaardering heeft het hof Arnhem-Leeuwarden in het tussenarrest van 16 mei 2017 geslaagd geoordeeld en de daarmee samenhangende vordering van [geintimeerden c.s.] niet toewijsbaar geoordeeld (r.o. 4.10 - 4.13). Het oordeel van het hof Arnhem-Leeuwarden over de bewijskracht van de akte van 30 maart 2010 en de bewijslastverdeling is door [geintimeerden c.s.] in cassatie met succes aangevochten. De Hoge Raad heeft beslist, kort gezegd, dat tegen de desbetreffende eindbeslissingen van de rechtbank geen hoger beroep meer open stond op het moment dat [appellant] daartegen opkwam, zodat het hof Arnhem-Leeuwarden aan die eindbeslissingen was gebonden.
3.6
In zijn memorie na verwijzing hebben [geintimeerden c.s.] aangevoerd dat uit de getuigenverklaring van [appellant] over de koopovereenkomst en uit de originele akte niet blijkt dat sprake was van een voorwaardelijke koopovereenkomst, in die zin dat deze eerst zou gelden wanneer het probleem met het pad zou zijn opgelost. [appellant] heeft in zijn memorie na verwijzing aangevoerd dat ook nu vaststaat dat de beslissing van de rechtbank over de bewijskracht van de akte een onaantastbare eindbeslissing is, de inhoud van de akte voor uitleg vatbaar is. De getuigenverklaring van [geïntimeerde 2] in eerste aanleg acht [appellant] leugenachtig, wat volgens hem juist bijdraagt aan het door hem geleverde tegenbewijs. Dat tegenbewijs acht hij door zijn eigen getuigenverklaring in voldoende mate geleverd, waarbij hij er op wijst dat de beperking van artikel 164 lid 2 Rv niet voor hem geldt, aangezien de bewijslast op [geintimeerden c.s.] en niet op hemzelf rustte.
3.7
Het hof overweegt hierover het volgende. [appellant] heeft gelijk dat de bewijslast van het bestaan van de koopovereenkomst op [geintimeerden c.s.] rust zodat de beperking van artikel 164 lid 2 Rv voor de bewijskracht van de verklaringen van partijgetuigen op hun verklaringen van toepassing is en niet op die van hemzelf. Het hof heeft overigens geen aanleiding om te veronderstellen dat de rechtbank bij de waardering van het geleverde tegenbewijs dit over het hoofd heeft gezien. Het hof kan zich vinden in de bewijswaardering van de rechtbank in het eindvonnis van 14 januari 2015, waarbij het hof - gelet op het arrest van de Hoge Raad van 25 januari 2019 - uitgaat van het door de rechtbank geformuleerde oordeel over de dwingende bewijskracht van de akte. De getuigenverklaring van [appellant] biedt ook naar het oordeel van het hof daartegen onvoldoende tegenwicht, terwijl ook indien de verklaring (op onderdelen) onjuist zou zijn, dit nog niet betekent dat die van [appellant] aan overtuigingskracht wint. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] er niet is geslaagd voldoende tegenbewijs te leveren. Ook hetgeen [appellant] verder tot dusver in de procedure over de bewijslevering heeft aangevoerd, met name in zijn memorie na verwijzing, brengt het hof niet tot een ander oordeel. De veroordeling in het eindvonnis van 14 januari 2015 dient dan ook in stand te blijven.
Tussenconclusie
3.8
Een en ander betekent dat in deze procedure verder alleen nog de begroting van de schade aan het pad aan de orde is, waartoe het deskundigenbericht wordt ingewonnen.
3.9
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 24 september 2019 voor akte aan de zijde van beide partijen
gelijktijdigmet (uitsluitend) het hiervoor onder 3.3 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 augustus 2019.
griffier rolraadsheer