ECLI:NL:GHSHE:2019:3194

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
200.231.729_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst en de vraag of een nieuwe arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de besloten vennootschap [geïntimeerde] over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst en de vraag of er een nieuwe arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. [Appellant] had een arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] van 4 november 2015 tot en met 2 juni 2016, gevolgd door een tweede overeenkomst van 3 juni 2016 tot en met 2 februari 2017. Na een bespreking op 15 december 2016, waarin [geïntimeerde] een verlenging van de arbeidsovereenkomst aanbood, ontstond er onduidelijkheid over de aanvaarding van dit aanbod. [Appellant] stelt dat hij het aanbod mondeling heeft aanvaard, terwijl [geïntimeerde] aanvoert dat het aanbod voorwaardelijk was en is komen te vervallen door het niet verschijnen van [appellant] op 17 december 2016. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van [appellant] afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging.

Het hof heeft de zaak in volle omvang beoordeeld en geconcludeerd dat [geïntimeerde] niet voldoende heeft aangetoond dat er een voorwaarde aan het aanbod was verbonden. Het hof oordeelt dat het aanbod onvoorwaardelijk was en dat [appellant] mogelijk het aanbod tijdig heeft aanvaard. Het hof heeft [appellant] toegelaten tot bewijslevering om aan te tonen dat hij het getekende contract op 16 december 2016 heeft verzonden. De verdere beslissing is aangehouden in afwachting van deze bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.231.729/01
arrest van 27 augustus 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. A.J.E. Verschuren te Kerkrade,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: R. Bagasrawalla te Nieuwegein,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 december 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 27 september 2017, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5984846 CV EXPL 17-4184)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De feiten

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.
[geïntimeerde] is een bedrijf dat medewerkers uitleent c.q. detacheert voor nachtelijke receptiediensten bij hotels.
3.3.
Na een proefplaatsing via het UWV heeft [appellant] een arbeidsovereenkomst gesloten met [geïntimeerde] voor de periode 4 november 2015 tot en met 2 juni 2016 en vervolgens een tweede arbeidsovereenkomst gesloten voor de periode van 3 juni 2016 tot en met 2 februari 2017.
3.4.
Op 15 december 2016 hebben [geïntimeerde] en [appellant] een bespreking gehad over een nieuwe arbeidsovereenkomst.
3.5.
Bij brief, gedateerd op 15 december 2016 schreef [geïntimeerde] aan [appellant] :
Beste [appellant] ,
Op 2 februari 2017 eindigt je overeenkomst met [geïntimeerde] dienstverlening.
Wij bieden je een verlenging van deze overeenkomst aan.
Wij verzoeken je deze te ondertekenen voor akkoord, en vóór 2 februari 2017 aan ons retour te zenden. Je kunt hiervoor gebruik maken van de bijgevoegde antwoordenvelop.
De arbeidsovereenkomsten moeten beide naar ons teruggestuurd worden. Deze moeten nog door [geïntimeerde] Dienstverlening worden ondertekend, en zullen we daarna naar je opsturen.
Ik vertrouw erop je hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
3.6.
[personeelscoördinator van geintimeerde] , personeelscoördinator van [geïntimeerde] , schreef in een digitaal “app” bericht aan [appellant] :
Dag [appellant] , is het voor jou mogelijk om 17 en 18 [december, toevoeging hof] dienst op [plaats] te draaien?
En ik kan je bij deze vertellen dat je contract 2 februari 2017 voor 8 maanden verlengd wordt.[…]
3.7.
Op 17 december 2016 is [appellant] (eenmalig) niet op het werk verschenen. In een e-mail van 18 december 2016 schreef [personeelscoördinator van geintimeerde] daarover een email aan [appellant] :
Afgelopen nacht ben je niet verschenen op [plaats] .
In de app gaf je aan dat je onderweg was.
Hotel van der Valk is not amused, zoals je misschien wel kunt begrijpen. Ook ik ben niet blij met de situatie, ik rekende namelijk op je.
Vanavond om half negen bel ik je op.
Ik verwacht van jou, dat we dit dan bespreken.
En we afspraken maken over hoe nu verder moet gaan.
Graag hoor ik jou kant van het verhaal!
3.8.
Bij brief gedateerd op 20 december 2016 schreef [geïntimeerde] aan [appellant] :
Betreft: Einde dienstverband.
Geachte heer [appellant] ,
Bij deze verwijzen wij u naar artikel 1 van de arbeidsovereenkomst gedateerd 30 juni 2016 en bevestigen dat het dienstverband zal eindigen op genoemde datum 2 februari 2017.
[…] Het spijt ons dat al onze inspanningen niet hebben geleid tot een duurzame relatie.
3.9.
Op 2 januari 2017 schreef [appellant] aan [geïntimeerde] in een e-mail (vanaf het e-mailadres [e-mailadres] ):
Beste [administratief medewerkster bij geintimeerde] , allereerst beste wensen nog voor 2017!
Alsmede wil ik je vragen of je mij de salaris specificaties vanaf 01-02-2016 tot heden kunt mailen, ik heb namelijk geen toegang meer tot het email adres waar ik die op ontving.
Sorry dat ik je weer moest storen.
3.10.
[administratief medewerkster bij geintimeerde] van [geïntimeerde] schreef op 3 januari 2017 terug:
Beste [appellant] ,
Ik zal ze je nog een keer toezenden, maar ze zijn verzonden naar dit mailadres.
Ik hoop dat ze nu dan wel aan gaan komen.
Voor de zekerheid heb ik trouwens nog even de brief waarin de beëindiging van je overeenkomst wordt bevestigd bijgevoegd.
3.11.
Bij aangetekend verzonden brief, gedateerd op 6 januari 2017, schreef de toenmalige advocaat van [appellant] aan [geïntimeerde] :
[…]
In december heeft mevrouw [personeelscoördinator van geintimeerde] , personeelscoördinator, aan cliënt toegezegd dat zijn arbeidsovereenkomst opnieuw verlengd zou worden voor een periode van acht maanden, te weten tot 2 oktober 2017. Op 15 december 2016 is dit aanbod ook schriftelijk aan cliënt gedaan, met het verzoek om de arbeidsovereenkomst voor akkoord te ondertekenen en te retourneren.
Dit betekent dat u een toezegging heeft gedaan tot verlenging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waarmee cliënt heeft ingestemd. Er is kort gezegd sprake van een aanbod en aanvaarding daarvan, Ik wijs u er bovendien op dat een mondelinge toezegging ook een rechtsgeldige en bindende toezegging is.
[…]
Bij deze protesteer ik dan ook namens cliënt nadrukkelijk tegen uw brief van 20 december jl. Op basis van de arbeidsovereenkomst is cliënt tot 2 oktober 2017 bij u in dienst […].

4.Het geschil

4.1.
[appellant] vorderde in eerste aanleg het verschuldigde loon over de maanden februari en maart 2017, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 25%, het verschuldigde loon voor de duur van de arbeidsovereenkomst tot aan 3 oktober 2017, betaling van eigen bijdrage van € 143,00, legeskosten van € 2,65 en de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van [geïntimeerde] in de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten.
4.2.
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en in hoger beroep concludeert [appellant] tot vernietiging van dat vonnis en alsnog toewijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1.
Met twee grieven legt [appellant] het geschil in volle omvang aan het hof voor.
5.2.
[appellant] stelt dat een nieuwe arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen voor de periode 3 februari 2017 tot en met 2 oktober 2017 en hij vordert nakoming daarvan.
5.3.
[geïntimeerde] stelt in de eerste plaats dat het aanbod voor een nieuwe arbeidsovereenkomst een voorwaardelijk aanbod is geweest, met als voorwaarde dat [appellant] zijn verplichtingen als werknemer zou nakomen. Aangezien [appellant] dat niet heeft gedaan, maar op 17 december 2016 niet is verschenen, is het aanbod komen te vervallen, aldus [geïntimeerde] .
5.4.
Het hof volgt [geïntimeerde] hierin niet. [geïntimeerde] stelt niet voldoende concreet wat en in welke bewoordingen is besproken op 15 december 2016. Uit de brief van dezelfde datum blijkt niet van een door [geïntimeerde] gestelde voorwaarde: het aanbod rept met geen woord over enige voorwaarde en ook in de mededeling van [personeelscoördinator van geintimeerde] is geen verwijzing naar een voorwaarde te lezen (zie onder 3.6). Dat [appellant] na 15 december 2016 een dienst heeft gemist, is – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – geen onderbouwing van de stelling dat er op 15 december 2015 een voorwaarde is gesteld. Dat [appellant] in zijn reactie op het niet verschijnen op het werk op 17 december 2016 schrijft over “de afspraak” die hem “ontschoten” is, is geen erkenning van de gestelde voorwaarde. Het hof neemt aan dat [appellant] verwijst naar de afspraak deze specifieke dienst te draaien en dat hem dat ontschoten is. Ook uit de email waarin [appellant] daarop aangesproken wordt (zie onder 3.7), blijkt niet dat volgens [geïntimeerde] met deze tekortkoming van [appellant] haar eerdere aanbod zou zijn vervallen. Nu op het punt van de gestelde voorwaarde een bewijsaanbod (dat aan de in hoger beroep daaraan te stellen eisen voldoet) ontbreekt, komt het hof ook niet toe aan bewijslevering op dit punt. Dat betekent dat het bestaan van een voorwaarde bij het door [geïntimeerde] gedane aanbod voor een nieuwe arbeidsovereenkomst niet is vast komen te staan. Het hof gaat daarom uit van een onvoorwaardelijk aanbod.
5.5.
[appellant] stelt dat het aanbod voor een nieuwe arbeidsovereenkomst tijdens de bespreking op 15 december 2016 mondeling is gedaan en toen ook door hem mondeling is aanvaard. Hierin volgt het hof [appellant] niet. Ook hij stelt niet voldoende concreet wat en in welke bewoordingen is besproken op 15 december 2016. Uit zijn summiere stellingen op dit punt blijkt niet dat partijen over de essentiële onderdelen van de arbeidsovereenkomst: de hoogte van het loon of de duur van de overeenkomst, al wilsovereenstemming bereikt hadden, aldus dat [appellant] op grond van het besprokene redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat een nieuwe, derde, overeenkomst tussen partijen tot stand was gekomen. Nu op dit punt ook een bewijsaanbod (dat aan de in hoger beroep daaraan te stellen eisen voldoet) ontbreekt, komt het hof ook niet toe aan bewijslevering op dit punt.
5.6.
Het hof dient vervolgens vast te stellen of [appellant] anderszins het aanbod dat is gedaan in de brief van 15 december 2016 tijdig heeft aanvaard. [geïntimeerde] stelt dat zij dat aanbod heeft ingetrokken, voordat het door [appellant] is aanvaard. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 6:219 lid 2 BW een aanbod kan worden ingetrokken, totdat het is aanvaard of een mededeling “houdende de aanvaarding” is verzonden. [appellant] stelt dat hij het contract in de retourenvelop op 16 december 2016 heeft verzonden. Zijn (toenmalige) partner kan dat als getuige verklaren, aldus [appellant] , die op dit punt ook bewijs aanbiedt.
5.7.
Op [appellant] die als grondslag voor de vordering aanvoert dat een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, rust de bewijslast dat hij het aanbod van [geïntimeerde] tijdig heeft aanvaard. Het hof zal [appellant] toelaten tot het leveren van het bewijs dat hij het door hem getekende contract op (of omstreeks) 16 december 2016 aan [geïntimeerde] heeft gezonden. Immers, als komt vast te staan dat op 16 december 2016 het contract getekend geretourneerd is, kon het aanbod daarna niet meer rechtsgeldig ingetrokken worden. In dat geval kan in het midden blijven wanneer de op 20 december 2016 gedateerde brief [appellant] heeft bereikt.
5.8.
Iedere verdere beslissing wordt in afwachting van bewijslevering aangehouden.

6.De uitspraak

Het hof:
6.1.
laat [appellant] toe te bewijzen dat hij het door hem getekende contract op (of omstreeks) 16 december 2016 aan [geïntimeerde] heeft gezonden;
6.2.
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. P.P.M. Rousseau als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te
’s-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
6.3.
verwijst de zaak naar de rol van 3 september 2019 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
6.4.
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
6.5.
bepaalt dat de advocaat van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
6.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, O.G.H. Milar en R.A. van der Pol en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 augustus 2019.
griffier rolraadsheer