In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een besloten vennootschap (appellante) tegen een vonnis van de kantonrechter te Roermond. De appellante was in eerste aanleg gedaagde en werd door de geïntimeerde, eveneens een besloten vennootschap, aangesproken voor betaling van drie declaraties ter waarde van € 13.092,20, plus buitengerechtelijke incassokosten en rente. De kantonrechter had de vordering van de geïntimeerde toegewezen, maar de vordering tegen de bestuurder van de appellante afgewezen. De appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij betwist dat de geïntimeerde de werkzaamheden heeft verricht waarvoor de declaraties zijn gestuurd.
Het hof heeft het tussenarrest van 6 juni 2017 overgenomen en de verdere procedure in hoger beroep besproken. De appellante heeft in haar memorie van grieven betoogd dat de geïntimeerde geen (fiscale) werkzaamheden voor haar heeft verricht, maar het hof heeft deze stelling verworpen. Het hof oordeelt dat de appellante de opdracht heeft gegeven aan de geïntimeerde voor het verrichten van administratieve en fiscale werkzaamheden, en dat de geïntimeerde voldoende bewijs heeft geleverd voor de door haar verrichte werkzaamheden. De appellante heeft de inhoud van de facturen en de verrichte werkzaamheden onvoldoende gemotiveerd betwist.
Uiteindelijk heeft het hof de grieven van de appellante verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De appellante is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 1.952,00 voor griffierecht en € 2.685,00 voor salaris advocaat. Het hof heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.