ECLI:NL:GHSHE:2019:3096

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
20 augustus 2019
Zaaknummer
200.214.100_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toewijzing van declaraties voor verrichte werkzaamheden door een adviesbureau

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een besloten vennootschap (appellante) tegen een vonnis van de kantonrechter te Roermond. De appellante was in eerste aanleg gedaagde en werd door de geïntimeerde, eveneens een besloten vennootschap, aangesproken voor betaling van drie declaraties ter waarde van € 13.092,20, plus buitengerechtelijke incassokosten en rente. De kantonrechter had de vordering van de geïntimeerde toegewezen, maar de vordering tegen de bestuurder van de appellante afgewezen. De appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij betwist dat de geïntimeerde de werkzaamheden heeft verricht waarvoor de declaraties zijn gestuurd.

Het hof heeft het tussenarrest van 6 juni 2017 overgenomen en de verdere procedure in hoger beroep besproken. De appellante heeft in haar memorie van grieven betoogd dat de geïntimeerde geen (fiscale) werkzaamheden voor haar heeft verricht, maar het hof heeft deze stelling verworpen. Het hof oordeelt dat de appellante de opdracht heeft gegeven aan de geïntimeerde voor het verrichten van administratieve en fiscale werkzaamheden, en dat de geïntimeerde voldoende bewijs heeft geleverd voor de door haar verrichte werkzaamheden. De appellante heeft de inhoud van de facturen en de verrichte werkzaamheden onvoldoende gemotiveerd betwist.

Uiteindelijk heeft het hof de grieven van de appellante verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De appellante is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 1.952,00 voor griffierecht en € 2.685,00 voor salaris advocaat. Het hof heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer gerechtshof 200.214.100
(zaaknummer rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond 5252303)
arrest van 20 augustus 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de vennootschap 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. Th.J.H.M. Linssen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de vennootschap 2]handelend onder de naam [handelsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.J.M. Brouwers.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 6 juni 2017 hier over. Op 14 november 2017 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord (met producties);
- de akte uitlaten producties van [appellante] (met producties);
- de antwoordakte van [geïntimeerde] .
1.3
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.

2.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

2.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd de hoofdelijke veroordeling van [appellante] en mevrouw [bestuurder en enig aandeelhouder van appellante] (hierna: [bestuurder en enig aandeelhouder van appellante] ) tot betaling van drie door haar verzonden declaraties met een totaalbedrag van € 13.092,20 en buitengerechtelijke incassokosten van € 905,92 (exclusief btw) vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 16 november 2016 de vordering op [appellante] als onvoldoende weersproken toegewezen en de vordering op [bestuurder en enig aandeelhouder van appellante] afgewezen.
2.3
[appellante] heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen het genoemde vonnis. [geïntimeerde] heeft geen (incidenteel) appel ingesteld.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
In deze zaak gaat het kort gezegd om het volgende. [geïntimeerde] verleent adviezen van fiscale, juridische, bedrijfseconomische, financieel-economische en organisatorische aard, alsmede verleent zij diensten op het gebied van administraties en jaarcijfers. Begin juli 2015 heeft [bestuurder en enig aandeelhouder van appellante] , bestuurder en enig aandeelhouder van [appellante] , telefonisch contact opgenomen met [geïntimeerde] . [bestuurder en enig aandeelhouder van appellante] heeft [geïntimeerde] verzocht om bijstand. Bij brief van 2 september 2015heeft [geïntimeerde] aan [appellante] de verleende opdrachten schriftelijk vastgelegd. Daarin staat onder meer het volgende geschreven:
"Op 15 juli jl. heeft u ons kantoor mondeling de opdracht gegeven om de bevindingen van de heer [derde] , zoals hij heeft verwoord in zijn concept-rapport van 10 juli jl,, per direct op te gaan pakken met nadrukkelijke aandacht voor alle implicaties en consequenties van zijn bevindingen.
Daarnaast heeft u ons, ter voorkoming van nieuwe administratieve problemen en bijbehorende achterstanden bij de fiscus, de opdracht gegeven om een financiële administratie plus salarisadministratie te gaan inrichten, en periodiek te gaan bijhouden aan de hand van door u periodiek zorgvuldig en tijdig aan te gaan leveren administratieve stukken"
[geïntimeerde] heeft daarop op 1 augustus 2015 een voorschotdeclaratie aan [appellante] gestuurd, die in drie termijnen is voldaan door [appellante] . [geïntimeerde] heeft daarnaast twe declaraties gestuurd aan [appellante] en/of [de vennootschap 3] , te weten op 1 maart 2016 de declaraties [declaratie 1] (€ 5.021,50) en [declaratie 2] (€ 7.308,40) en één naar [appellante] op 1 juni 2016 (€ 762,30). De eerste declaratie van 1 maart 2016 bevat een 'chronologische uurspecificatie aangeduide periode van Mr, Drs [naam] ', sluitend op 25,25 uren. De tweede declaratie van 1 maart 2016 bevat een aanduiding van de aard van de verrichte werkzaamheden. Ook de derde declaratie, van 1 juni 2016, bevat een specificatie naar de aard van verrichte werkzaamheden. Deze drie declaraties zijn niet betaald.
In de memorie van grieven (sub 13) stelt [appellante] onder meer het volgende:
“Het is correct dat [appellante] aan [geïntimeerde] op om omstreeks 15 juli 2015 de opdracht heeft verstrekt om diverse administratieve, boekhoudkundige, accountantstechnische en fiscaal-juridische werkzaamheden voor [appellante] te verrichten.”
In de akte uitlating producties van [appellante] betoogt zij vervolgens dat [geïntimeerde] geen (fiscale) werkzaamheden voor [appellante] heeft verricht. Zij zou deze werkzaamheden slechts hebben verricht voor [de vennootschap 4] en [de vennootschap 5] .
De stelling in de memorie van grieven onder randnummer 13 merkt het hof aan als een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige erkenning in de zin van artikel 154 Rv. dat [appellante] opdracht heeft gegeven aan [geïntimeerde] voor het uitvoeren van diverse administratieve, boekhoudkundige, accountantstechnische en fiscaal-juridische werkzaamheden waarop door [appellante] niet (in de akte uitlating producties) mag worden teruggekomen. . Gesteld noch gebleken is dat genoemde erkentenis door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd (lid 2 van artikel 154 Rv). Het betoog van [appellante] dat [geïntimeerde] geen (fiscale) werkzaamheden voor haar heeft verricht moet dus op de erkentenis, gedaan in de memorie van grieven, afstuiten. Voor zover grief 1 zich richt tegen het oordeel van de kantonrechter op dit punt, faalt deze grief.
3.3.
Met de grieven komt [appellante] , samengevat, op tegen de toewijzing van de vordering door de kantonrechter. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.4.
Uit hetgeen het hof in het voorgaande heeft overwogen volgt dat het hof als vaststaand aanneemt dat [appellante] aan [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven werkzaamheden te verrichten. Deze opdracht is door [geïntimeerde] vastgelegd in de onder 3.1 geciteerde brief van 2 september 2015. De ontvangst van die brief is door [appellante] niet betwist.
3.5.
In de toelichting op de grieven betwist [appellante] dat [geïntimeerde] de op de declaraties vermelde werkzaamheden heeft uitgevoerd. Meer specifiek betwist [appellante] dat [geïntimeerde] de volgende werkzaamheden heeft uitgevoerd:
salarisadministratie, verloning, aangifte loonheffingen en afrekening verlofuren;
aangifte omzetbelasting 2015;
verwerking administratiestukken;
accountancy-werkzaamheden en rapport samenstelling / handelsregister / Limburg;
brieven aan belastingdienst en besprekingen met de belastingdienst;
Ook betoogt [appellante] dat [geïntimeerde] haar niet op de hoogte heeft gehouden van de door haar uitgevoerde werkzaamheden. Daarmee heeft [geïntimeerde] niet voldaan aan de informatieplicht als bedoeld in artikel 7:403 BW, aldus [appellante] .
3.6.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de op de facturen vermelde werkzaamheden nader toegelicht en ter onderbouwing daarvan schriftelijke stukken in het geding gebracht (producties 1 t/m 10).
Het hof oordeelt als volgt. Anders dan [geïntimeerde] in de memorie van antwoord (randnummers 20-21) betoogt staat het [appellante] vrij in deze procedure de uitgevoerde werkzaamheden te betwisten en daarmee een toelichting van [geïntimeerde] te verlangen op de door haar uitgevoerde werkzaamheden. Dat [appellante] , volgens de stelling van [geïntimeerde] , buiten rechte geen gebruik heeft gemaakt van deze door [geïntimeerde] geboden mogelijkheid, maakt niet dat zij hierop in deze procedure geen beroep meer kan doen.
3.7.
[geïntimeerde] vordert betaling van facturen voor door haar in opdracht en voor rekening van [appellante] verrichte werkzaamheden, welke vordering zij naar het oordeel van het hof in reactie op het bij de memorie van grieven door [appellante] gevoerde verweer met de door haar bij memorie van antwoord in het geding gebrachte schriftelijke stukken naar behoren van een onderbouwing van de door haar gestelde werkzaamheden heeft voorzien . Met deze stukken heeft zij immers de op de declaraties betrekking hebbende door [appellante] betwiste werkzaamheden (zoals hiervoor onder 3.5 opgesomd) nader concreet onderbouwd. [geïntimeerde] heeft o.a. de volgende stukken in het geding gebracht:
  • gegevens die zij heeft gebruikt voor de salarisadministratie van [appellante] , waaronder de verloning en aangifte loonheffing;
  • de samengestelde en verzonden stukken voor de aangiften omzetbelasting over het 2e en 3e kwartaal 2015;
  • het administratieve rekeningschema en de gemaakte grootboekmutaties;
  • (e-mail)correspondentie met de belastingdienst
Tevens heeft [geïntimeerde] bij memorie van antwoord aangevoerd dat zij publicatierapporten over de jaren 2011, 2012 en 2013 heeft samengesteld, die zij op 12 november 2015 in [plaats] aan [bestuurder en enig aandeelhouder van appellante] heeft overhandigd. Deze samengestelde publicatierapporten zijn ingestuurd naar de Kamer van Koophandel.
3.8.
Daar tegenover heeft [appellante] bij akte uitlating producties betoogd dat [accountantsadviseurs] Accountantsadviseurs ook in de periode na juni 2015 de salarisadministratie van [appellante] heeft verzorgd. Of dat het geval is kan in het midden blijven omdat die omstandigheid niet uitsluit dat ook [geïntimeerde] werkzaamheden voor de salarisadministratie van [appellante] heeft uitgevoerd. In ieder geval is dit een onvoldoende betwisting van de juistheid van de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord in het geding gebrachte gegevens betreffende de salarisadministratie van [appellante] . Tevens weegt het hof mee dat [appellante] aanvankelijk betoogde dat [appellante] geen werknemers in dienst heeft zodat ook geen sprake is van salarisadministratie (memorie van grieven randnummer 14), welke stelling het hof in navolging van [appellante] als feitelijk onjuist beoordeelt. Voor het overige heeft [appellante] de door [geïntimeerde] ter onderbouwing van de door haar verrichte werkzaamheden in het geding gebrachte stukken, niet voldoende (gemotiveerd) weersproken. Zo heeft [appellante] onder meer niet weersproken dat [geïntimeerde] de aangifte omzetbelasting over het 2e en 3e kwartaal heeft gedaan en ook de correspondentie met de belastingdienst is niet door [appellante] betwist. Daarmee gelden de stellingen van [geïntimeerde] met betrekking tot de door haar in opdracht en voor rekening van [appellante] verrichte werkzaamheden als door [appellante] onvoldoende gemotiveerd betwist en staan deze daarmee vast. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen omdat door [appellante] geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die, indien bewezen, aan het voorgaande kunnen afdoen. Het bewijsaanbod van [appellante] passeert het hof dan ook.
3.9.
Ook het beroep van [appellante] op artikel 7:403 BW verwerpt het hof. Als productie 9 bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] stukken in het geding gebracht die zij aan [appellante] heeft gestuurd. [appellante] heeft de inhoud en ontvangst van deze stukken niet weersproken. Uit deze stukken leidt het hof af dat [geïntimeerde] [appellante] met enige regelmaat op de hoogte hield van haar werkzaamheden. Daarmee gaat het beroep van [appellante] op artikel 7:403 BW niet op.
3.10.
De conclusie uit het voorgaande is dat de grieven falen, zodat de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de declaraties toewijsbaar is. Het bestreden vonnis dient derhalve te worden bekrachtigd. De door [geïntimeerde] gevorderde werkelijke kosten van de beide instanties wijst het hof af omdat deze niet nader gespecificeerd noch deugdelijk onderbouwd zijn. Het hof zal voor de hoogte van het salaris advocaat om die reden aansluiten bij het liquidatietarief.

4.De slotsom

De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.952,00
- salaris advocaat € 2.685,00 (2 ½ punten x tarief II)

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Roermond van 16 november 2016 voor zover gewezen tussen [geïntimeerde] en [appellante] ;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.952,00 voor verschotten en op € 2.685,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en J.G.A. Struycken, is ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2019.
griffier rolraadsheer