Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
4.De beslissing
[de pleegvader] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats] ;
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de voogdij over twee minderjarigen. De zaak betreft de pleegvader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg was benoemd tot voogd over de kinderen. De pleegvader, die de grootvader van de kinderen is, verzocht om de voogdij over beide kinderen te verkrijgen, terwijl de GI de bestreden beschikking wilde bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juli 2019 werd duidelijk dat de pleegvader zich niet kon verenigen met de benoeming van de GI tot voogd, hoewel hij de samenwerking met de GI en andere betrokkenen als positief beschouwde. Het hof constateerde dat er feitelijk geen problemen waren met de oudste minderjarige, maar dat er zorgen waren over de jongste. Het hof stelde voor om de pleegvader de voogdij over de oudste minderjarige te geven, terwijl de GI de voogdij over de jongste zou behouden. Na schorsing van de zitting stemden partijen in met deze constructie, wat leidde tot een nieuwe samenwerking tussen de pleegvader en de GI. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg voor zover deze de GI als voogd over de oudste minderjarige benoemde en benoemde de pleegvader tot voogd over deze minderjarige, terwijl de beschikking voor het overige werd bekrachtigd.