ECLI:NL:GHSHE:2019:2903

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
200.258.293_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van voogdijbeschikking en benoeming pleegvader tot voogd over oudste kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de voogdij over twee minderjarigen. De zaak betreft de pleegvader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg was benoemd tot voogd over de kinderen. De pleegvader, die de grootvader van de kinderen is, verzocht om de voogdij over beide kinderen te verkrijgen, terwijl de GI de bestreden beschikking wilde bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juli 2019 werd duidelijk dat de pleegvader zich niet kon verenigen met de benoeming van de GI tot voogd, hoewel hij de samenwerking met de GI en andere betrokkenen als positief beschouwde. Het hof constateerde dat er feitelijk geen problemen waren met de oudste minderjarige, maar dat er zorgen waren over de jongste. Het hof stelde voor om de pleegvader de voogdij over de oudste minderjarige te geven, terwijl de GI de voogdij over de jongste zou behouden. Na schorsing van de zitting stemden partijen in met deze constructie, wat leidde tot een nieuwe samenwerking tussen de pleegvader en de GI. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg voor zover deze de GI als voogd over de oudste minderjarige benoemde en benoemde de pleegvader tot voogd over deze minderjarige, terwijl de beschikking voor het overige werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak:
Zaaknummer: 200.258.293/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/257358/ FA RK 18-4384
in de zaak in hoger beroep van:
[de pleegvader],
wonende te [woonplaats]
appellante,
hierna te noemen: de pleegvader,
advocaat: mr. M. van Riet,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden merkt het hof aan:
- de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] , tevens kantoorhoudend te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de GI;
- [de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007, en
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 12 februari 2019. In deze beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over de minderjarigen beëindigd en de GI met de
voogdij belast.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 april 2019, heeft de pleegvader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft het belasten
van de GI met de voogdij over de minderjarigen en verzocht om de pleegvader te belasten met de voogdij.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juni 2019 heeft de GI verzocht om het beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de pleegvader, bijgestaan door mr. Van Riet;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
-de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier d.d. 5 juni 2019 van de zijde van de pleegvader met een verklaring van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
De vader van [minderjarige 1] is niet bekend. [minderjarige 2] is geboren uit de inmiddels beëindigde relatie van de moeder met [vader van minderjarige 2] . [minderjarige 2] is erkend door de vader. Tot aan de bestreden beschikking had de moeder over beide kinderen het eenhoofdig gezag.
3.2.
Bij beschikking van 16 december 2014 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing. De kinderen verblijven sinds december 2014 op grond van die machtiging bij de pleegvader. De pleegvader is de grootvader van moederszijde van de kinderen. [minderjarige 1] woonde feitelijk al vanaf haar geboorte bij de pleegvader, [minderjarige 2] sinds het najaar van 2014.
3.3.
De ondertoezichtstellingen en machtigingen uithuisplaatsing zijn sinds 2014 steeds verlengd.
3.4.
De raad heeft bij verzoekschrift d.d. 16 november 2018, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 19 november 2018, verzocht om het ouderlijk gezag over de kinderen te
beëindigen. De moeder is niet in staat gebleken om binnen een voor de persoon en de
ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. De raad heeft de rechtbank geadviseerd om de GI tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de meervoudige kamer, het verzoek toegewezen en het advies gevolgd.
3.5.
De pleegvader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De pleegvader voert - kort samengevat en zoals aangevuld ter zitting - het volgende aan. Het beroep richt zich niet tegen de beëindiging van het gezag van de moeder. De pleegvader kan zich niet verenigen met de benoeming van de GI tot voogd. Hij vindt dat hij zelf de voogdij over de kinderen zou dienen te hebben.
De pleegvader acht zichzelf voldoende in staat om diverse opvoedvragen het hoofd te bieden. Bij problemen heeft de pleegvader altijd de nodige hulp ingeschakeld van huisarts,
schoolarts, school, GGZ, pleegzorg (Xonar) en/of de GI. Zelfs in het verzoek van de raad wordt expliciet aangegeven dat de samenwerking van de pleegvader met de GI en Xonar
goed is. Bovendien is er ook ondersteuning van de andere dochter van de pleegvader, [andere dochter van de pleegvader] , die nauw betrokken is bij het gezin van de pleegvader.
Ten onrechte heeft de GI erop aangedrongen dat er gewerkt moet worden naar contact tussen [minderjarige 2] en zijn vader. De pleegvader heeft daar ernstige twijfels bij. Hij wil [minderjarige 2] behoeden voor een nieuwe teleurstelling. De vader van [minderjarige 2] is niet taboe, maar hij moet eerst zijn gevangenisstraf uitzitten en dan nog beginnen met zijn behandeling in het kader van de TBS. De vader heeft nooit iets laten horen.
Wel heeft de pleegvader een modus gevonden om de kinderen zeer regelmatig, bijna dagelijks, contact met de moeder te laten hebben. De moeder staat ook achter voogdij van de pleegvader.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat op termijn de voogdij bij de pleegvader zou kunnen komen als hij zich verder heeft ontwikkeld. Uitgangspunt is dat de perspectief biedende pleegouder de voogdij krijgt. De pleegvader is de hoofdopvoeder. Hij weet wat de kinderen nodig hebben. Ook als de pleegvader de voogdij zou krijgen, zou hij blijven samenwerken met Xonar.
De relatie met de vorige gezinsvoogdijwerker was niet goed. Met de huidige gezinsvoogdijwerker, de heer [huidige gezinsvoogdijwerker] , heeft de pleegvader inmiddels kennisgemaakt.
Verwezen wordt naar een recente uitspraak van het hof in een zeer vergelijkbare zaak (ECLI:NL:GHSHE:2019:2041).
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
De pleegvader is met begeleiding van pleegzorg goed in staat om de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] invulling te geven. Met professionele ondersteuning is dat de afgelopen vijf jaar ook goed gegaan. Maar het gezag adequaat uitoefenen vraagt meer dan alleen opvoedkundig handelen in het hier en nu. De GI voorziet dat de pleegvader overvraagd zal gaan worden en dat de biologische ouders niet de ruimte zullen krijgen om een betekenisvolle rol te spelen in het leven van de kinderen.
De GI en pleegzorg hebben veel geïnvesteerd in de samenwerking met moeder en ook met de biologische vader van [minderjarige 2] omwille van een stabiele pedagogische situatie voor de kinderen in hun primaire en secundaire opvoedingsmilieu. Wanneer deze input wegvalt zal dit (in)direct ten koste gaan van de veiligheid van de kinderen.
De GI stelt dat de raad, Xonar pleegzorg en de GI unaniem zijn in de conclusie dat het in het belang van de kinderen is dat de GI de voogdij heeft. Vanuit de ketenpartners heeft de GI geen signalen ontvangen dat de pleegvader het beste de voogdij zou kunnen hebben.
Met de kinderen gaat het goed. De GI ziet een heel betrokken pleegvader. De zorgen zijn er met name ten aanzien van [minderjarige 2] en de ruimte die de pleegvader biedt aan een rol die de vader van [minderjarige 2] zou kunnen spelen.
3.8.
De raad heeft ter zitting verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking en het volgende aangevoerd. Van belang is dat de pleegvader meer dan één pluim verdient voor hoe hij het gedaan heeft. Dat blijkt bijvoorbeeld al uit het feit dat [minderjarige 1] een VWO-advies heeft gekregen. De raad vindt echter dat het nodig is dat de moeilijke zaken, zoals wanneer [minderjarige 2] contact met zijn vader zou willen of zijn vader met hem, beter aan de GI gelaten kunnen worden zonder de pleegvader daarmee te belasten; dat is uiteindelijk ook beter voor de kinderen.
3.9.
Het hof heeft ter zitting geconstateerd dat er feitelijk ten aanzien van [minderjarige 1] geen
problemen zijn en dat de zorgen zich met name toespitsen op [minderjarige 2] . Het hof heeft partijen daarom in overweging gegeven om in te stemmen met een situatie waarin de pleegvader de voogdij over [minderjarige 1] heeft en de GI de voogdij over [minderjarige 2] . De GI zou in dat geval, indien
contact van [minderjarige 2] met zijn vader op enig moment aan de orde zou komen, kunnen onderzoeken of dat in het belang van [minderjarige 2] zou zijn. Om te voorkomen dat in die situatie een strijd ontstaat tussen de pleegvader en de vader kan de GI dan fungeren als buffer en als het ware een poortwachtersfunctie vervullen.
3.10.
Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling hebben partijen laten weten dat de voorgestelde constructie ieders instemming heeft. De pleegvader en de GI maken een nieuw begin en gaan samenwerken op basis van gelijkwaardigheid. Het hof gaat ervan uit dat de GI en de vader onderling een goede overdracht bewerkstellingen van het voogdschap over [minderjarige 1] .
3.11.
Het hof zal op grond van het voorgaande in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als volgt beslissen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 februari 2019, doch uitsluitend voor zover in die beschikking de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te [vestigingsplaats] , is benoemd tot voogd over de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
en opnieuw rechtdoende:
benoemt tot voogd over genoemde minderjarige [minderjarige 1] :
[de pleegvader] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats] ;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.A.R.M. van Leuven en
S.P.A. Wensink-Vergunst, en is op 1 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.