6.1.In r.o. 2.1. tot en met 2.5. van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Daarnaast staan nog enkele andere feiten (als gesteld en onvoldoende betwist) tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
a. a) IGC handelt vanuit Nederland in terrasmeubilair en dergelijke. IGC leverde onder meer aan de Spaanse vennootschap Superstore FEK S.L. (hierna: Superstore) die op [vestigingsplaats] een handel in terrasmeubilair drijft. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn directeuren en grootaandeelhouders van Superstore. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit en wonen op [woonplaats] .
b) In september 2000 besloten IGC en [geintimeerden c.s.] te gaan samenwerken. Zij richtten de nieuwe Spaanse vennootschap IGC Spanje op, die als distribiteur van IGC voor Spanje ging fungeren. IGC verkreeg 50% van de aandelen in IGC Spanje en [geintimeerden c.s.] de andere 50%. [geïntimeerde 1] werd bestuurder van IGC Spanje, vanaf 2007 samen met [geïntimeerde 2] .
c) IGC en [geintimeerden c.s.] hebben een Joint venture agreement (prod. 1 bij inl. dagvaarding) en een Shareholders agreement (prod. 2 bij inl. dagvaarding) gesloten. Artikel 3.7 van de overgelegde Shareholders agreement luidt als volgt:
“In case the Company cannot pay for the goods delivered by IGC, [geïntimeerde 1] / [geïntimeerde 2] take personal responsibility/are personal liable for 50% of the invoices.”
In beide overeenkomsten is Nederlands recht van toepassing verklaard en is een forumkeuzebeding opgenomen waarin is bepaald dat alle geschillen voortvloeiend uit de overeenkomst zullen worden voorgelegd aan de Nederlandse civiele rechtbank in ’s‑Hertogenbosch.
d) IGC en IGC Spanje hebben een Distribution agreement (prod. 3 bij inl. dagvaarding) en een Licensing agreement (prod. 4 bij inl. dagvaarding) gesloten. In beide overeenkomsten is Nederlands recht van toepassing verklaard. De Licensing agreement bevat een forumkeuzebeding waarin is bepaald dat alle geschillen voortvloeiend uit de overeenkomst zullen worden voorgelegd aan de Nederlandse civiele rechtbank in ’s‑Hertogenbosch. In artikel 13 van de Distribution agreement, waarin ook bepalingen zijn opgenomen over de verkoop van terrasmeubilair door IGC aan IGC Spanje, is bepaald dat alle geschillen voortvloeiend uit de overeenkomst zullen worden voorgelegd aan de International Chamber of Commerce (hierna ICC). In artikel 17.1 van de Distribution agreement is bepaald dat deze overeenkomst een integraal deel uitmaakt van de Joint venture agreement en wordt beheerst door de algemene bedingen in hoofdstuk III van de Joint venture agreement. Onder dat hoofdstuk vallen: (i) artikel 13.5, waarin het forumkeuzebeding is opgenomen waarin de Nederlandse civiele rechtbank in ’s‑Hertogenbosch is aangewezen, en (ii) artikel 13.3, waarin is bepaald dat bij conflicten tussen de Joint venture agreement en haar bijlagen de bedingen van de Joint venture agreement zullen prevaleren.
e) IGC Spanje ging haar activiteiten in Alicante verrichten. Omdat [geintimeerden c.s.] op [woonplaats] bleven om het bedrijf van Superstore te exploiteren, werd een Spaanse bedrijfsleider voor IGC Spanje aangesteld. In elk geval in 2005 is die bedrijfsleider “verdwenen”, samen met een substantieel deel van de voorraad van IGC Spanje (hierna te noemen: de verdwenen voorraad). De verdwenen voorraad was door IGC aan IGC Spanje geleverd maar nog niet door IGC Spanje aan IGC betaald.
6.2.1.Aangezien IGC Spanje en Superstore geen partij zijn in het hoger beroep, zal slechts naar deze vennootschappen worden verwezen voor zover dat relevant is.
6.2.2.In eerste aanleg heeft IGC, kort weergegeven en voor zover hier van belang, gevorderd dat:
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] worden veroordeeld tot betaling van € 172.796,12, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 165.887,02 vanaf 6 augustus 2015 tot de dag van volledige betaling,
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 3.812,89,
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] worden veroordeeld in de proceskosten en in de nakosten.
6.2.3.Aan deze vordering heeft IGC, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. [geintimeerden c.s.] hebben zich in artikel 3.7. van de Shareholders agreement in privé aansprakelijk gesteld voor 50% van de door IGC aan IGC Spanje te factureren bedragen.
Op grond van genoemde bepaling zijn [geintimeerden c.s.] gehouden de helft van de kostprijs van het niet afgeloste deel van de aan IGC Spanje geleverde handelsvoorraad te vergoeden. Subsidiair heeft IGC het standpunt ingenomen dat [geintimeerden c.s.] in verband met de geleverde handelsvoorraad een schuld heeft aan IGC die gekwalificeerd kan worden als een geldlening, waarop wordt afgelost.
6.2.4.[geintimeerden c.s.] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.5.In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van IGC jegens [geintimeerden c.s.] afgewezen en IGC in de proceskosten veroordeeld. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Artikel 3.7. van de Shareholders agreement dient naar het oordeel van de rechtbank te worden gekwalificeerd als een particuliere borgtocht. Nu de hoogte van het bedrag van de betalingsverplichtingen van ICC Spanje niet vast stond, had een maximum bedrag overeengekomen moeten worden om tot een geldige borgtocht te komen. Dit is niet gebeurd. Derhalve is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nietige borgtocht. De rechtbank heeft de vordering op basis van de subsidiaire grondslag (overeenkomst van geldlening) afgewezen bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing.
6.3.1.IGC heeft in hoger beroep 5 grieven aangevoerd. IGC heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen ten opzichte van [geintimeerden c.s.] Daarbij heeft IGC de hierboven onder 6.2.2. onder a) en c) genoemde vordering in zoverre gewijzigd, dat zij hoofdelijke veroordeling van [geintimeerden c.s.] vordert.
6.3.2.[geintimeerden c.s.] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
6.4.1.De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de Nederlandse rechter in het geschil tussen IGC en [geintimeerden c.s.] (en tussen IGC en IGC Spanje) bevoegd is.
6.4.2.Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is en geen van partijen hiertegen is opgekomen, staat dit vast.