Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding tot en met de beschikking van de Hoge Raad
2.Het geding sedert de beschikking van de Hoge Raad
- de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 6 februari 2019;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 13 februari 2019, zijnde het volledig procesdossier;
- het formulier waarin [minderjarige] heeft aangegeven geen gebruik te maken van het kindgesprek, ingekomen op 15 april 2019;
- het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 24 mei 2019;
- de brief van de raad d.d. 27 mei 2019;
- de brief van de GI d.d. 4 juni 2019;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 6 juni 2019.
- de moeder, bijgestaan door mr. Ramakers;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] .
3.Het geschil na verwijzing
primairhet verzoek van de raad tot beëindiging van haar gezag af te wijzen en
subsidiairhaar verzoek tot benoeming van een deskundige op grond van artikel 810a lid 2 Rv toe te wijzen.
4.De beoordeling
- hoe kan de ontwikkeling en het huidige functioneren van [minderjarige] worden beschreven aan de hand van de volgende gebieden: cognitieve-ontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling en gehechtheidsontwikkeling, zowel in de relatie tussen de moeder en [minderjarige] als tussen [minderjarige] en de gezinshuisouders?
- is er sprake van kind eigen problematiek van [minderjarige] en, zo ja, waar bestaat deze uit?
- indien er sprake is van een verstoorde ontwikkeling op één of meer ontwikkelings-gebieden en/of kind eigen problematiek bij [minderjarige] , wat kan hiervan de oorzaak zijn en in hoeverre leidt dat ertoe dat van de opvoeder(s) bovengemiddelde pedagogische vaardigheden worden gevergd?
- wat zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden en beperkingen van de moeder en sluiten deze mogelijkheden aan bij hetgeen [minderjarige] nu en in de toekomst nodig heeft?
- is de moeder in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] als bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn?
- wat zijn de (contra)indicaties voor een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, bezien van uit het perspectief van [minderjarige] ?
- in hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar die wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van [minderjarige] en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
5.De beslissing
15 augustus 2019;
29 augustus 2019, waarbij er bij het uitblijven van een reactie binnen deze termijn vanuit wordt gegaan dat de moeder en de raad geen aanvullingen en/of bezwaren hebben;