Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 12 juli 2018;
- het verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 augustus 2018;
- een faxbericht van [appellante] van 13 december 2018 waarin zij aangeeft om haar moverende redenen de procedure te willen intrekken;
- een brief van de griffier van het hof van 13 december 2018 waarin wordt bevestigd dat de mondelinge behandeling, op 14 december 2018 gepland, geen doorgang vindt en waarin partij [verweerder] in de gelegenheid wordt gesteld om zich uit te laten over een eventuele proceskostenveroordeling;
- een brief van [verweerder] van 21 december 2018 waarin hij verzoekt om een integrale proceskostenveroordeling;
- een brief van 10 januari 2019 van [appellante] waarin zij zich verweert tegen voormeld verzoek;
3.De beoordeling
€ 1.815,00 inclusief btw - is een bekend gegeven maar geen reden om van het liquidatietarief af te wijken. De Hoge Raad heeft in eerdere uitspraken aangegeven dat een afwijking van deze tarieven mogelijk is onder buitengewone omstandigheden waaronder misbruik van omstandigheden of onrechtmatig handelen. De stelling van de advocaat van [verweerder] dat [appellante] tegen beter weten in heeft geprocedeerd en dat [verweerder] het idee heeft dat [appellante] slechts aan het testen is geweest hoe ver en hoe lang hij het nog zou trekken, zijn stellingen die zijn betwist en niet nader onderbouwd. Deze stellingen komen in rechte dus niet vast te staan. Ook het enkele feit dat in een soortgelijke procedure van [appellante] tegen een collega-werknemer al uitspraak door het hof was gedaan voordat het hoger beroep in de onderhavige zaak diende, is onvoldoende om als een buitengewone omstandigheid te worden gekwalificeerd. De stellingen en weren in de beide procedures behoeven immers niet gelijkluidend te zijn.
€ 1.074,00 per punt. Het hof zou 1 punt toekennen aan het opstellen en indienen van het verweerschrift en 0,5 punt aan de voorbereiding van de niet gehouden mondelinge behandeling, dus in totaal voor het salaris van de advocaat € 1.611,00. Daarnaast komt aan [verweerder] een vergoeding toe voor het door hem betaalde griffierecht van € 318,00.