ECLI:NL:GHSHE:2019:2798

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
200.260.408_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een duurovereenkomst en de redelijkheid van de opzegtermijn in een handelsrelatie

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een duurovereenkomst tussen Vadain International B.V. en Kwantum Nederland B.V. en Homefashion Group B.V. (HFG). Vadain, een leverancier van gordijnen, heeft in eerste aanleg gevorderd dat Kwantum en HFG worden veroordeeld om een deel van hun confectieopdrachten aan Vadain uit te besteden, omdat zij van mening is dat de opzegging van de samenwerking onrechtmatig was en zonder een redelijke opzegtermijn heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat HFG verplicht is om gedurende een bepaalde periode een percentage van de confectieopdrachten aan Vadain uit te besteden. Vadain heeft in hoger beroep grieven aangevoerd tegen dit vonnis, waarbij zij stelt dat de opzegtermijn te kort is en dat de beëindiging van de samenwerking grote gevolgen heeft voor haar bedrijfsvoering en personeel. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er sprake is van een langdurige handelsrelatie zonder schriftelijke overeenkomst, maar dat de omstandigheden van het geval een redelijke opzegtermijn vereisen. Het hof heeft de vordering van Vadain gedeeltelijk toegewezen en de opzegtermijn verlengd tot 25 januari 2020, zodat Vadain voldoende tijd heeft om haar bedrijfsvoering aan te passen aan de beëindiging van de samenwerking.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.260.408/01
arrest van 23 juli 2019
in de zaak van
Vadain International B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. G.M. Volkerink te Zwolle,
tegen

1.Kwantum Nederland B.V.,

2.
Homefashion Group B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. V.H. Jurgens te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 mei 2019 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (locatie Breda) gewezen vonnis van 24 april 2019 tussen appellante (hierna Vadain) als eiseres en geïntimeerden (hierna Kwantum c.s.) als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. C/02/356525 \ KG ZA 19-157)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep, met grieven in appel, met producties;
- de memorie van antwoord, met producties;
- het “productieoverzicht” van Kwantum c.s. van 28 juni 2019, met producties 20-22;
- de pleitnota’s overgelegd bij pleidooi, aan de zijde van Vadain met producties 34-35
(e-mail van mr. Volkerink van 1 juli 2019).
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast (vonnis, 3.1).
Vanaf 1988 confectioneert Vadain in opdracht van Kwantum gordijnen en vouwgordijnen op verschillende vestigingen van Vadain in Nederland en Polen.
Bij e-mailbericht d.d. 30 juni 2014 heeft de directeur van HFG ( [de directeur van HFG] ) aan de directeur van Vadain [de directeur van Vadain] , hierna te noemen: [de directeur van Vadain] ) het volgende medegedeeld:
“Na de beslissing om niet verder te gaan in de toekomst als partners maar als zeer belangrijke klant/leveranciers relatie, hebben wij, [de directeur van HFG] en [naam 1] gezamenlijk een eerste bijeenkomst gehad. Onderstaand kort verslagje en aandachtspunten. (…) 5. Vanaf 1 juli zijn alle centrale functies in handen van Homefashion Group BV. Deze groep gaat in hoog tempo nieuwe formules op de markt brengen. Vanuit deze structuur willen we exclusiviteit garanties van Vadain vooraf duidelijk hebben. Vanuit Homefashion Groep is reeds een duidelijke positie ingenomen; Vadain komt NIET in aanmerking voor nieuwe orderstromen van nieuwe formules indien er geen afspraken zijn gemaakt over exclusiviteit. Op verzoek van [de directeur van HFG] komt [naam 1] hierop na zijn vakantie met een formeel antwoord. HFG verwacht nog dit jaar met nieuwe formule(s) op de markt te komen en dient zeer spoedig afspraken te maken met het huidige leveranciers bestand. Daar Vadain één van de belangrijkste leverancier is moeten we over bovenstaande zeer snel een beslissing nemen. Wijzigingen met betrekking tot de formule Kwantum versus Vadain zullen tijdens onze bijeenkomsten duidelijk worden gemaakt. [de directeur van HFG] heeft reeds wel aangegeven dat de afdeling inkoop de opdracht heeft gekregen uitsluitend diensten af te nemen bij Vadain en alternatieven te gaan zoeken voor alle producten.”
HFG is per 1 juli 2014 enig aandeelhouder en bestuurder van Kwantum.
Bij e-mailbericht d.d. 15 juli 2015 deelt [medewerker HFG 1] (hierna: [medewerker HFG 1] ) namens HFG aan [de directeur van Vadain] het volgende mede:
“Vadain vraagt om een samenwerkingsovereenkomst. Zoals ik al aangaf gaan wij dit met niemand aan. Indien Vadain continu scherp blijft op haar bedrijfsvoering en inkoop dan is er geen rede voor bezorgdheid. Wij blijven met Vadain werken indien het aanbod scherp op de markt zit en wij onze propositie op de markt kunnen blijven hanteren. Daarnaast hebben we geconstateerd dat Vadain onze grootste concurrent op vloer is gaan bedienen met ons no 1 product gordijnconfectie. Dit is een heel vervelende kwestie mede gezien de kennis die voorhanden is vanuit ons assortiment. Waar hebben wij de garantie dat dit niet wordt uitgebreid? Hoe gaan jullie om met [naam 2] ? Kortom we zien dat Vadain onze concurrent sterker maakt. Ook vraagt dit capaciteit die onze levertijd niet ten goede komt”.
Bij emailbericht d.d. 25 juli 2017 deelt mevrouw [medewerker HFG 2] (hierna: [medewerker HFG 2] ) namens HFG aan [de directeur van Vadain] het volgende mede:
“Er is aangegeven dat HFG op gaat starten met een extra atelier. De redenen hiervoor zijn risicospreiding, HFG is groeiende en naar verwachting blijven we groeien, de capaciteit wordt te groot voor één atelier, de levertijden van 14 kalenderdagen staan onder druk bij hoge orderaantallen deze zouden 98% haalbaar moeten zijn.”
Bij e-mailbericht d.d. 1 september 2017 deelt [de directeur van Vadain] het volgende mede aan Kwantum/HFG:
“In de afgelopen periode zijn er meerdere malen contact geweest, telefonisch en per e-mail. In die contactmomenten heeft Kwantum een aantal ingrijpende zaken aangekondigd van strategische aard. Hiermee doel ik met name op de e-mail van [naam 3] over het transport en de aankondiging van [medewerker HFG 1] over de beslissing dat Kwantum op zoek gaat naar een tweede atelier, naast Vadain.”
Op 11 oktober 2017 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [de directeur van Vadain] , [medewerker HFG 2] en [medewerker HFG 1] . In het gespreksverslag is onder andere het volgende opgenomen:
“HFG is opgestart met een tweede atelier vanwege risicospreiding. Tot eind dit jaar zullen ongeveer 40 referenties bij Vadain afgebouwd worden. De normale groei dit jaar is 10%. Vadain wil graag meer inzicht over het uiteindelijke doel en wat ze vanaf januari 2018 kunnen verwachten. Eind november zal er een nieuwe afspraak ingepland worden. Indien HFG eerder informatie heeft zal dit eerder besproken worden met Vadain”
Op 29 november 2017 heeft er opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen [de directeur van Vadain] , [medewerker HFG 2] en [medewerker HFG 1] . In het gespreksverslag is onder andere het volgende opgenomen:
“Afbouwplan: In totaal t/m april 125-135 referenties minder. Zowel Vadain als HFG zijn het eens dat andere toekomstplannen tijdig doorgegeven moeten worden.
Afbouwplan
t/m dec 40 stoffen Aantal referenties
Jan 20
Feb 20
Mrt 25
apr 25
i. Op 9 april 2018 heeft er weer een gesprek plaatsgevonden tussen [de directeur van Vadain] , [medewerker HFG 2] en [medewerker HFG 1] . In het gespreksverslag is onder andere het volgende opgenomen:
“ [medewerker HFG 2] gaat met [naam 4] het afbouwplan bespreken. Van de +/- 350 artikelen zullen +/- 170 referenties weggaan. Alle orders vanuit tafelstoffen zullen 100% bij Vadain blijven. We begrijpen dat Vadain zo specifiek mogelijk wil weten wat wanneer weg gaat vallen. Dit is echter lastig omdat we niet precies weten wanneer welke stof omgezet kan worden. Dit heeft te maken met de voorraadstand van een stof en de verkopen. Er mag geen nee-verkoop ontstaan. Bijgesloten de verwachte aantallen tot en met augustus. Dit blijft een schatting.
Aantal referenties die wegvallen
Totaal Vitrage/inbetween Weefstoffen
Huidige situatie 106 52 54
April 12 6 6
Mei 13 6 7
Juni 13 6 7
Juli 14 7 7
Augustus 14 7 7
Subtotaal 66 32 34
Totaal 172 84 88
Item nieuw toevoegen 37
Aantal uitloop 18
Blijft over 19
Inclusief 172 bestaande ref. 191
Ook op 26 september 2018 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [de directeur van Vadain] , [medewerker HFG 2] en [medewerker HFG 1] . In het gespreksverslag is onder andere het volgende opgenomen:
“De afspraak is een half jaar vooraf informeren indien we nog verder gaan afbouwen. We zullen in maart nog 30 referenties afbouwen en in april nog 15 referenties. Dan zitten we op 50% van de orderstroom excl tafelstoffen +- 400 orders in de week. We zullen ervoor zorgen dat de referenties die we weghalen alleen weefstoffen zijn. We proberen binnen een maand aan te geven om welke stoffen het gaat met de gem afzet erachter.”
Op 25 januari 2019 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [de directeur van Vadain] , [medewerker HFG 3] , [medewerker HFG 4] en [medewerker HFG 2] . In het gespreksverslag is het volgende opgenomen:
“We zijn jarenlang partners geweest en zeer succesvol met elkaar mee gegroeid. Toch ziet HFG/Kwantum zich genoodzaakt de samenwerking met Vadain te stoppen. Als voornaamste reden geeft zij aan dat Vadain, na eerst een groothandel te zijn gestart in gordijnstoffen waarmee Vadain indirect al een concurrent werd, gedurende de afgelopen jaren ook rechtstreeks aan twee grote concurrenten van Kwantum zijn gaan leveren, nl. Karwei en Carpet Right. Bij deze concurrenten verleent Vadain niet alleen de confectiedienst maar levert zij ook alle gordijnstoffen. Niet zeggend dat Vadain hier misbruik van maakt, is het voor HFG onacceptabel dat zij hiermee uiterst concurrentiegevoelige informatie in handen heeft. Zeker gezien zij met haar formule Kwantum marktleider is.
HFG heeft er alles aan gedaan Vadain zo vroeg mogelijk te informeren zonder daarmee de voortgang van HFG/Kwantum op het spel te zetten. Gedurende een periode van 6 maanden zal de orderportefeuille geleidelijk afgebouwd gaan worden.
Momenteel liggen er 191 referenties bij Vadain die we maandelijks zullen afbouwen tot deze per 31 juli a.s. op nul staat. Indien wenselijk zullen we de laatste maand vitrages/inbetweens afbouwen. In de laatste kolom is de verwachte afzet per week te zien. Dit schema hebben we achtergelaten.
Maand Aantal Omzetten # Week
Omzetten SKU SKu forecast
191 41900
Januari 182 9 38556
Februari 171 11 35495
Maart 163 8 33900
April 152 11 31726
Mei 109 43 21602
Juni 55 54 10801
Juli 0 55 0
HFG geeft aan dat zij erop vertrouwen dat de gemaakte afspraken zoals levertijden richting onze klanten tot aan het eind van onze samenwerking gehonoreerd zullen worden. Worden deze niet nagekomen dat zien zij zich genoodzaakt de afbouw te versnellen. De Kwantum klant mag niet de dupe worden van deze situatie.
Vadain geeft aan dat zij de inhoud van de boodschap moet laten bezinken. Er wordt afgesproken om uit elkaar te gaan en de week erop telefonisch contact te hebben.”
Bij brief van 7 februari 2019 heeft de advocaat van Vadain HFG gesommeerd:
“- om binnen 7 dagen na heden aan mij mee te delen dat Homefashion Group c.s. haar verplichtingen uit de duurovereenkomst jegens Vadain c.s. zal nakomen en ter voorkoming van verder schade de afbouw van de referenties ten opzicht van december 2018 zal staken en gestaakt zal houden;
- om bij wijze van voorschot op de reeds geleden schade binnen 7 dagen na heden te hebben betaaldop de bankrekening van de Stichting Beheer Derdengelden van mijn kantoor, het bedrag van € 1.800.000,-
- (zegge: een miljoen achthonderdduizend euro). Het bankrekeningnummer van de Stichting Beheer Derdengelden van mijn kantoor treft u aan op het eerste blad van deze brief.”
Bij brief d.d. 27 februari 2019 betwist de advocaat van HFG de aansprakelijkheid van HFG en wordt aangegeven dat niet zal worden overgegaan tot betaling van het gevorderde voorschot.
3.2.
Vadain heeft in eerste aanleg samengevat gevorderd dat de voorzieningenrechter Kwantum c.s. veroordeelt:
Primair: Kwantum bij vonnis veroordeelt om uiterlijk binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis 50% van de confectieopdrachten (het volume) van gordijnen, vitrage en vouwgordijnen uit te besteden aan Vadain totdat in de hoofdzaak is beslist over de termijn die Kwantum bij de opzegging in acht dient te nemen, althans tot uiterlijk drie jaar na betekening van het in dezen te wijzen vonnis;
Subsidiair: Kwantum bij vonnis veroordeelt om uiterlijk binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis gedurende een periode van een half jaar 50% van het totaal van de door haar uit te besteden confectieopdrachten (het volume) van gordijnen, vitrage en vouwgordijnen uit te besteden aan Vadain, zulks conform de toezegging van HFG;
Meer subsidiair in het geval dat in rechte vast komt te staan dat HFG in 2015 contractspartij is geworden van Vadain: HFG bij vonnis veroordeelt om uiterlijk binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis 50% van de confectieopdrachten (het volume) van gordijnen, vitrage en rolgordijnen uit te besteden aan Vadain totdat in de hoofdzaak is beslist over de termijn die Kwantum bij de opzegging in acht dient te nemen, althans tot uiterlijk drie jaar na betekening van het in dezen te wijzen vonnis;
Uiterst subsidiair in het geval dat in rechte vast komt te staan dat HFG in 2015 contractspartij is geworden van Vadain: HFG veroordeelt om uiterlijk binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis gedurende een periode van een half jaar 50% van het totaal van de door haar uit te besteden confectieopdrachten (het volume) van gordijnen, vitrage en vouwgordijnen uit te besteden aan Vadain, zulks conform de toezegging van HFG;
Zowel primair als subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiair:
- Kwantum en/of HFG veroordeelt tot het maandelijks verstrekken van een overzicht van alle
confectieopdrachten van gordijnen, vitrage en vouwgordijnen die zij uitbesteedt aan
gordijnateliers;
- Kwantum en/of HFG bij vonnis veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 500.000,00 (zegge: vijfhonderdduizend euro), althans een door de voorzieningenrechter te
bepalen dwangsom, voor iedere maand of deel daarvan dat Kwantum en HFG niet voldoen aan het gevorderde onder primair, subsidiair of uiterst subsidiair;
- Kwantum en/of HFG bij vonnis veroordeelt in de kosten van dit geding, een en ander, voor zover mogelijk, bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren.
3.3.
Vadain heeft samengevat aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat Kwantum/HFG geen (redelijke) opzegtermijn in acht heeft genomen bij de opzegging van de duurovereenkomst, zodat zij (toerekenbaar) tekortgeschoten is in de nakoming van de op haar uit de duurovereenkomst met Vadain voortvloeiende verplichtingen, dan wel dat de opzegging van de duurovereenkomst door Kwantum/HFG onrechtmatig is jegens Vadain. Vadain stelt dat het wegvallen van de resterende 50% van het volume van Kwantum/HFG enorme gevolgen heeft voor Vadain omdat zij in hoge mate afhankelijk is van Kwantum/HFG. De aangekondigde plotselinge beëindiging van de werkzaamheden kan niet binnen een half jaar worden opgevangen door Vadain en zal leiden tot sluiting van ateliers en het ontslag van 90 tot 100 werknemers. Vadain stelt voorts dat zij geen
rekening heeft gehouden met een plotselinge afbouw naar nihil en daar ook geen rekening mee had hoeven houden. Zij vertrouwde op de voortzetting van de samenwerking met Kwantum/HFG, hetgeen blijkt uit de investeringen die zijn in de jaren 2015 tot en met 2018 heeft gedaan. Gelet op de duur van de samenwerking tussen Vadain en Kwantum van meer dan 30 jaar, de relatiespecifieke investeringen die Vadain de laatste vier jaar heeft moeten maken en de gevolgen die de opzegging van de duurovereenkomst heeft voor Vadain (en het daar werkzame personeel), acht Vadain een opzegtermijn van 3 jaar redelijk.
Kwantum c.s. heeft verweer gevoerd.
3.4.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis als volgt beslist:
“De voorzieningenrechter:
veroordeelt HFG om uiterlijk binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis tot 25 juli 2019 minimaal 50% van het totaal van de door haar en Kwantum uit te besteden confectieopdrachten (het volume) van gordijnen, vitrage en vouwgordijnen uit te besteden aan Vadain en in de periode van 25 juli 2019 tot en met 25 oktober 2019 minimaal 25% van het totaal van de door haar en Kwantum uit te besteden confectieopdrachten (het volume) van gordijnen, vitrage en vouwgordijnen uit te besteden aan Vadain,
veroordeelt HFG om voor de maanden januari 2019 tot en met oktober 2019, maandelijks een overzicht van alle confectieopdrachten van gordijnen, vitrage en vouwgordijnen die zij en Kwantum uitbesteden aan gordijnateliers te verstrekken aan Vadain;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.”
3.5.
Vadain heeft twee grieven aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot gehele toewijzing van het gevorderde.
Kwantum c.s. heeft geconcludeerd tot bekrachtiging.
3.6.
Het hof stelt vast dat Vadain voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, gelet op de aard en strekking daarvan.
3.7.
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.8.
Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de vraag welke termijn (voor opzegging of een bepaalde mate van “afbouw”) redelijk is gelet op alle omstandigheden van het geval.
3.9.
Vadain heeft in hoger beroep de volgende omstandigheden naar voren gebracht:
- investeringen (grieven, 27.6-27.7);
- afhankelijkheid (27.8);
- personeel (27.9);
- gesprekken tussen partijen (27.11);
- een onderscheid tussen enerzijds de “afbouw van de uitbestedingen door Kwantum/HFG met als grondslag de risicospreiding en omzetgroei” en anderzijds de “afbouw met als grondslag de opzegging van de duurovereenkomst” (28.3-28.8).
3.10.
Het standpunt van Vadain wat betreft deze omstandigheden komt in de kern op het volgende neer. Vadain stelt dat zij in de periode 2015-2018 grote investeringen (gebouwen en grond 2014-2017: € 1.103.864,00; machines, transportmiddelen en overige activa 2014-2017: € 1.562.162,00) heeft verricht die specifiek zijn gericht op de relatie met Kwantum c.s. Het gaat volgens Vadain hierbij om het openen van twee nieuwe ateliers in Polen, de aankoop van een bedrijfshal, de verlenging van een huurovereenkomst voor de bedrijfsruimte in [vestigingsplaats] , de aankoop van machines voor de bedrijfsruimtes in Polen en nieuwe transportmiddelen. Vadain stelt dat zij veel Poolse en Nederlandse werknemers in dienst heeft genomen en heeft opgeleid. Vadain heeft, zo stelt zij, Kwantum c.s. in 2015, 2016 en 2017 ingelicht over de nieuwe ateliers in verband met de sterke toename van orderstromen. De investeringen zijn volgens Vadain nog niet afgeschreven. Kwantum c.s. is volgens Vadain verreweg de grootste aanbieder in Nederland; de afhankelijkheid is dus volgens Vadain groot (38% van de totale omzet van Vadain hangt samen met Kwantum c.s.). Vadain meent dat ongeveer 90 banen zullen verdwijnen in verband met de opzegging. Vadain begroot een totale transitievergoeding op € 1.463.712,00. Deze medewerkers hebben volgens Vadain een opleiding van een half jaar genoten. Vadain denkt dat zij drie jaar nodig heeft om haar onderneming aan te passen aan de gevolgen van de opzegging en om deze goed opgeleide medewerkers te behouden voor de onderneming. Vadain legt uit dat zij in vier jaar een ordergroei van 100.000 stuks heeft gerealiseerd bij andere klanten, terwijl 281.000 orders wegvallen door de opzegging. Vadain wijst erop dat Kwantum c.s. de levertijden en discussies daarover niet in de brief van 25 januari 2019 heeft genoemd als grond voor de opzegging, maar pas later heeft aangevoerd. Vadain vindt dat alle gesprekken tussen partijen over de “afbouw met als grondslag risicospreiding en omzetgroei” (dus: alle gesprekken over afbouw tot 25 januari 2019) niet ter zake doen. In het licht van deze gesprekken kon zij redelijkerwijs geen rekening houden met een opzegging. [de directeur van Vadain] heeft bij e-mail van 1 september 2017 geprotesteerd tegen de reducties in de periode van juli 2017 tot januari 2019, aldus Vadain. Kwantum c.s. heeft volgens Vadain tot 25 januari 2019 nooit iets gezegd over een afbouw tot onder 50% of over een opzegging. De opzegging was dus een donderslag bij heldere hemel, aldus Vadain. Partijen hebben volgens haar geen afspraak gemaakt over een opzegtermijn van een half jaar.
3.11.
Kwantum c.s. is uitvoerig op dit standpunt ingegaan. Zij heeft dit standpunt betwist.
3.12.
Het hof neemt in aanmerking de overwegingen van de voorzieningenrechter hierover (ro. 3.5-3.14):
“3.5. Tussen partijen bestaat een langdurige handelsrelatie zonder dat sprake is van een schriftelijke overeenkomst. Tot medio 2014 plaatst Kwantum en daarna HFG orders bij Vadain voor de vervaardiging van met name gordijnen. Een langdurige handelsrelatie in het kader waarvan opeenvolgende transacties worden verricht, kan onder omstandigheden na verloop van tijd uitgroeien tot een duurovereenkomst (raamovereenkomst) voor onbepaalde tijd (HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213). Hoewel Vadain niet stelt op grond waarvan sprake is van een duurovereenkomst en Kwamtum en Vadain dat lijken te betwisten, duidt hetgeen partijen hebben gesteld ten aanzien van de samenwerking op het bestaan van een duurovereenkomst. Dit met name gelet op de intensiviteit van de handelsrelatie zoals die blijkt uit de omvang van de transacties, de gedetailleerdheid van de gemaakte afspraken over de te leveren prestaties, het op elkaar aanpassen van systemen en het intensieve overleg tussen partijen.
3.6.
Het geschil tussen partijen gaat over de beëindiging van de duurovereenkomst. Indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de
overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Op grond van art. 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Die eisen kunnen voorts in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.
3.7.
De aard en inhoud van de overeenkomst verzetten zich niet tegen de opzegging van de overeenkomst. Er is immers sprake van een wederzijds niet exclusieve handelsovereenkomst. Vadain gaat hier ook van uit, maar acht de opzegtermijn zoals door Kwantum/HFG gehanteerd te kort. Voor de beantwoording van de vraag of aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een langere opzegtermijn in acht moet worden genomen dan op 25 januari 2019 is aangekondigd door HFG, namelijk een afbouw van het gehele volume in 5 maanden, is van belang wat partijen gelet op de inhoud van de overeenkomst over en weer mochten verwachten van de ontwikkeling van de samenwerking.
3.8.
Partijen verschillen over dit laatste van mening. Volgens Vadain heeft Kwantum HFG tot 25 januari 2019 op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat de samenwerking zou eindigen, HFG heeft volgens Vadain slechts gesproken over het uitbesteden aan een extra atelier in verband met risicospreiding en groei. Volgens HFG weet Vadain al sinds 2014 dat het werk van Kwantum/HFG in de daarop volgende jaren drastisch zal afnemen en uiteindelijk zal verdwijnen nadat Vadain te kennen had gegeven de relatie met Kwantum/HFG niet als (exclusief) partnership te willen vormgeven. Gelet op de concurrentie van Vadain die eigen collecties voert en de belangrijkste concurrenten van Kwantum en HFG belevert, ervaart Kwantum/HFG het als een probleem dat Vadain de beschikking heeft over veel informatie van Kwantum/HFG en daarnaast beklaagt Kwantum/HFG zich al langere tijd over de levertijden en het prijspeil van Vadain.
3.9.
Wat er ook zij van de beweegredenen van partijen met betrekking tot de afbouw van het procentuele volume van de omzet, uit de wederzijds ingenomen stellingen van partijen ondersteund door gespreksverslagen zoals die bij de vaststaande feiten zijn opgenomen, volgt dat tussen partijen over deze afbouw is gesproken en afspraken zijn gemaakt. Op 1 september 2017 is medegedeeld aan Vadain dat wordt gestart met een tweede atelier, vervolgens is in oktober 2017 beslist over de afbouw van een 40 tal referenties en in november 2017 over de afbouw van 125 -135 referenties, vervat in een afbouwplan. Een verdere vermindering is besproken in april 2018, wederom aan de hand van een afbouwplan dat voorzien in aantallen reducties per maand. In september 2018 worden eveneens reducties aangekondigd. Het geheel van de afgesproken reducties tot dan toe resulteert in een afbouw van 50% van het volume. In het gespreksverslag is opgenomen dat afgesproken is dat Vadain een half jaar van te voren wordt geïnformeerd indien HFG nog verder gaat afbouwen. Gesteld noch gebleken is dat Vadain tegen de reducties heeft geprotesteerd.
3.10.
Temeer nu geen sprake is van een schriftelijke overeenkomst tussen partijen met
afnameverplichtingen en opzegbepalingen bepalen de in de voorgaande overweging genoemde omstandigheden in belangrijke mate wat partijen over en weer mogen verwachten. Het moest Vadain immers op grond daarvan duidelijk zijn dat HFG de omzet met Vadain wilde inkrimpen en dat een verdere afbouw tot beneden 50 % tot de mogelijkheden behoorde, maar wel een half jaar vooraf aangekondigd zou worden.
3.11.
Op 25 januari 2019 heeft HFG aan Vadain opnieuw een afbouwplan medegedeeld, inhoudende dat vanaf 1 januari 2019 tot 31 juli 2019 de resterende 50% van de referenties wordt afgebouwd naar 0%.
3.12.
De voorzieningenrechter overweegt dat de mededeling van het afbouwplan van 25 januari 2019 niet conform de op 26 september 2018 gemaakte afspraak tussen partijen heeft plaatsgevonden. Op basis van deze afspraak is HFG immers gehouden om Vadain in ieder geval 6 maanden van tevoren te informeren over een eventuele verdere afbouw, zodat Vadain redelijkerwijs mocht aannemen dat een eventuele verdere afbouw pas zou plaatsvinden zes maanden na de mededeling ervan, derhalve vanaf 25 juli 2019. Gelet op de inhoud van de eerdere afbouwplannen mocht Vadain ook redelijkerwijs aannemen dat de verdere afbouw in zekere mate gefaseerd zou plaatsvinden, waarbij wel aangemerkt moet worden dat bij de eerdere afbouwplannen direct na aankondiging al reducties zouden plaatsvinden.
3.13.
Ondanks het op 25 januari 2019 gecommuniceerde afbouwplan is ter zitting gebleken dat Vadain tot april 2019 nog steeds 50% van de referenties vervaardigt, zodat aan de aangekondigde afbouw van deze laatste 50% tot op heden nog geen uitvoering is gegeven. Anders dan Vadain betoogt volgt hieruit nog niet dat dit tot een grotere verplichting van HFG leidt, Vadain mocht en kon al rekening houden met de aangekondigde reducties en aan de hand daarvan andere afnemers trachten te vinden.
3.14.
Gezien de inhoud van de overeenkomst van partijen zoals die zich de laatste jaren heeft ontwikkeld en de afspraak van 26 september 2018, is de voorzieningenrechter van oordeel dat van HFG de inachtneming van een ruimere afbouwregeling verwacht mocht worden. De voorzieningenrechter zal gelet op het voorgaande HFG veroordelen om tot 25 juli 2019 minimaal 50%, en vanaf 25 juli 2019 tot 25 oktober 2019 minimaal 25%, van het totaal van de haar uit te besteden confectieopdrachten (het volume) van gordijnen, vitrage en vouwgordijnen uit te besteden aan Vadain. Hoewel in de e-mailcorrespondentie gesproken wordt over afbouw van referentienummers, heeft Kwantum/HFG geen verweer gevoerd tegen de vordering om volume uit te besteden anders dan dat een stijging van het volume niet aan Vadain te goede zou moeten komen. Nu de voorzieningenrechter een gefaseerde afbouwperiode van 9 maanden na de mededeling van 25 januari 2019 bepaalt in plaats van de gevorderde periode van 3 jaar, wordt het effect van groei verwaarloosbaar geacht. Een langere periode of groter volume is niet toewijsbaar en zal worden afgewezen omdat dit gelet op hetgeen partijen in dit kort geding hebben aangevoerd niet volgt uit hetgeen is overeengekomen. Gelet op hetgeen is vast komen te staan ten aanzien van de aard en inhoud van de overeenkomst en overige omstandigheden is de bepaalde opzegperiode naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. Mede gelet op de discussies tussen partijen over het behalen van levertijden en over de prijzen, dient terughoudendheid betracht te worden in het bepalen dat de overeenkomst tussen partijen dient voort te duren, maar anders dan HFG bepleit heeft dient bij afweging van belangen de omstandigheid dat de vordering van Vadain ook te vertalen is in een vordering tot schadevergoeding niet de doorslag te geven om de vordering geheel af te wijzen. Vadain heeft immers ook het belang haar ateliers zo veel mogelijk draaiende te houden.
Omdat onvoldoende vast staat dat Kwantum na medio 2014 nog orders heeft gegeven zal de veroordeling zich enkel richten tot HFG, met dien verstande dat ook de omzet van Kwantum bij de gehele omzet van HFG betrokken dient te worden. Hetgeen wordt toegewezen betreft het mindere van hetgeen meer subsidiair wordt gevorderd.”
3.13.
Het hof neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne, met één nuancering: het hof acht een termijn tot 25 januari 2020 redelijk en passend.
3.14.
Het hof overweegt, zoals de voorzieningenrechter in de laatste zin van ro. 3.7 terecht heeft opgemerkt, dat de beoordeling zich toespitst op (het ontbreken van) een gerechtvaardigde verwachting van continuïteit bij Vadain in de samenwerking. Het hof ziet voorshands onvoldoende aanknopingspunten voor een zodanige verwachting dat een andere beslissing (dan na te melden) gerechtvaardigd zou zijn. Het hof merkt op dat Vadain ten onrechte in het bestreden vonnis een oordeel leest dat partijen een opzegtermijn van zes maanden zouden zijn overeengekomen. De voorzieningenrechter heeft dat niet beslist, maar slechts gewezen op het gespreksverslag (waarvan de inhoud onweersproken is): Kwantum c.s. zegt toe Vadain een half jaar van tevoren te informeren over een voorgenomen afbouw.
3.15.
Vadain heeft in hoger beroep in de eerste plaats haar investeringen in activa (gebouwen, grond, machines, transportmiddelen) en goed opgeleid personeel benadrukt. Vadain heeft naar het oordeel van het hof aannemelijk gemaakt dat zij substantiële investeringen heeft gedaan die min of meer samenhangen met orders van Kwantum c.s. Maar Vadain heeft tegenover de betwisting door Kwantum c.s. voorshands niet voldoende onderbouwd dat Kwantum c.s. in meer dan verwaarloosbare mate heeft bijgedragen aan gerechtvaardigd vertrouwen bij Vadain. Geheel onduidelijk blijft wat Kwantum c.s. concreet heeft gezegd of gedaan waardoor Vadain gerechtvaardigd mocht aannemen dat zij bepaalde investeringen zou terugverdienen door continuïteit in de relatie en orders in de loop van de jaren. De enkele omstandigheid dat Kwantum c.s. al vele jaren orders plaatste bij Vadain is niet genoeg. Kwantum c.s. heeft juist een nauwe(re) samenwerking (partnership, exclusiviteit) voorgesteld, maar Vadain heeft dit geweigerd. Niets is gesteld over concreet overleg tussen partijen over door Vadain voorgenomen specifieke investeringen of over concrete voorschriften, eisen of wensen van Kwantum c.s. in dit opzicht. Kwantum c.s. eiste goede dienstverlening, maar dit is niet op één lijn te stellen met voorschriften, eisen of wensen wat betreft concrete investeringen. Gelet op het voorgaande moet het hof het bij gebreke van een nadere onderbouwing voorshands ervoor houden dat Vadain of aan haar gelieerde vennootschappen de investeringen hebben gedaan voor eigen rekening en risico in de uitoefening van hun bedrijf.
3.16.
Daarbij komt nog dat Vadain voorshands niet voldoende heeft onderbouwd hoe en waarom haar investeringen uitsluitend voor Kwantum c.s. bruikbaar zijn. Het gaat om investeringen in gebouwen, grond, machines, voertuigen en mensen. Dit zijn investeringen die zijn bedoeld om gordijnen te maken. Zonder nadere toelichting kan het hof voorshands niet aannemen dat Vadain deze investeringen op geen andere wijze kan terugverdienen. Kwantum c.s. heeft (onweersproken) een sterke positie op de Nederlandse markt, maar dit is geen monopolie en de positie kan veranderen. Niets is gesteld over buitenlandse markten. Niets is gesteld waaruit volgt dat de investeringen niet geschikt zijn om gordijnen te maken voor buitenlandse markten. De omstandigheid dat Vadain wellicht op dit moment niet veel klanten heeft in andere markten, is een factor die gewicht heeft, maar deze factor kan geen langere termijn rechtvaardigen dan na te melden.
3.17.
Uit het voorgaande volgt dat Vadain de gestelde afhankelijkheid – die volgens haar tot een (veel) langere termijn moet leiden – voorshands onvoldoende heeft onderbouwd.
3.18.
Het hof heeft bij het voorgaande in aanmerking genomen dat Kwantum c.s. pas na de opzegging bij brief van 25 januari 2019 de problemen in de relatie (zoals prijzen, levertijden, snijverliezen) in verband heeft gebracht met de opzegging. Deze omstandigheid rechtvaardigt geen ander oordeel over de termijn. Het hof heeft mogelijke tekortkomingen of ontevredenheid op dit terrein bij de beoordeling buiten beschouwing gelaten. Dergelijke punten zijn in geschil en voor de beoordeling is feitenonderzoek vereist, waarvoor een kort geding zich niet leent.
3.19.
Vadain wenst tot slot de kritische geluiden van Kwantum c.s. vanaf 2014 (over een “afbouw” met het oog op “risicospreiding en omzetgroei”) te beschouwen als een geheel ander kader. Het hof verwerpt dit standpunt. Ook deze visie van Kwantum c.s. in de loop van de jaren is een relevante omstandigheid bij de beoordeling van de opzegging en de in acht te nemen termijn. Het klopt (voorshands), zoals Vadain stelt, dat de kritiek van Kwantum c.s. vanaf 2014 niet samenhing met een voorgenomen opzegging, maar (vooral) in verband stond met andere onderwerpen, maar dit laat onverlet dat Vadain door deze kritiek goede redenen had om rekening te houden met een “afbouw” van de orders van Kwantum c.s., óók tot een niveau onder 50%. Ook indien Kwantum c.s. de mogelijkheid van een afbouw tot onder 50% niet uitdrukkelijk heeft genoemd, zoals Vadain stelt, volgt uit het overleg tussen partijen dat Vadain bedacht moest zijn op deze mogelijkheid en daarmee rekening moest houden. Niets is gesteld waaruit volgt dat Kwantum c.s. zich heeft verbonden een minimum aantal orders te (blijven) geven. Partijen hebben ervoor gekozen geen nauwe samenwerking op basis van exclusiviteit aan te gaan. Partijen hebben ook de keuze gemaakt geen overkoepelende schriftelijke overeenkomst te sluiten (waarin talrijke onderwerpen zoals een mechanisme voor afbouw of opzegging hadden kunnen worden geregeld). Het hof neemt voorshands aan dat Vadain, als ervaren onderneming, de implicaties en consequenties van die keuze heeft kunnen overzien. Vadain wijst er nog op dat zij de afgelopen jaren nog heel veel orders heeft gehad (een lager percentage, maar toch evenveel als in voorgaande jaren door groei van Kwantum c.s.). Dit standpunt maakt de zaak naar het oordeel van het hof niet anders, in het licht van het voorgaande.
3.20.
Het hof is, alles in aanmerking genomen, van oordeel dat een termijn zoals bepaald door de voorzieningenrechter voorshands gerechtvaardigd en passend is, met dien verstande dat de termijn voortduurt tot 25 januari 2020. Deze naar uit de eisen van redelijkheid voortvloeit wat langere termijn dan bepaald door de voorzieningenrechter geeft Vadain voldoende gelegenheid om de afbouw van de orders voor te bereiden en haar bedrijfsvoering aan te passen. Vadain heeft zich ook beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1355, over belangen van derden) met het betoog dat Kwantum c.s. de aan Vadain gelieerde vennootschappen benadeelt. Die vennootschappen zijn in dit geding geen partij en Vadain heeft geen andere feiten of argumenten in dit kader naar voren gebracht. Deze jurisprudentie kan dan ook geen andere uitkomst rechtvaardigen.
3.21.
Het hof heeft bij al het voorgaande de standpunten van Kwantum c.s. in hoger beroep en uit de eerste aanleg betrokken. Een afzonderlijke behandeling daarvan is niet nodig.
3.22.
Vadain heeft bewijs aangeboden, maar het hof passeert dit bewijsaanbod omdat een kort geding zich niet leent voor feitenonderzoek.
3.23.
De beoordeling leidt tot de volgende conclusies. De grieven slagen. Het bestreden vonnis moet worden vernietigd als na te melden, de vordering van Vadain moet worden toegewezen als na te melden, het bestreden vonnis moet voor het overige worden bekrachtigd en het meer of anders gevorderde moet worden afgewezen. Het hof zal de proceskosten tussen partijen in hoger beroep compenseren omdat iedere partij op enkele punten in het ongelijk is gesteld.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis, doch uitsluitend voor zover HFG onder 4.1 en 4.2 is veroordeeld:
  • in de periode van 25 juli 2019 tot en met 25 oktober 2019 minimaal 25% van het totaal van de door haar en Kwantum uit te besteden confectieopdrachten (het volume) van gordijnen, vitrage en vouwgordijnen uit te besteden aan Vadain;
  • voor de maanden januari 2019 tot en met oktober 2019, maandelijks een overzicht van alle confectieopdrachten van gordijnen, vitrage en vouwgordijnen die zij en Kwantum uitbesteden aan gordijnateliers te verstrekken aan Vadain;
en opnieuw rechtdoende
veroordeelt HFG in de periode van 25 juli 2019 tot en met 25 januari 2020 minimaal 25% van het totaal van de door haar en Kwantum uit te besteden confectieopdrachten (het volume) van gordijnen, vitrage en vouwgordijnen uit te besteden aan Vadain;
veroordeelt HFG om voor de maanden januari 2019 tot en met januari 2020, maandelijks een overzicht van alle confectieopdrachten van gordijnen, vitrage en vouwgordijnen die zij en Kwantum uitbesteden aan gordijnateliers te verstrekken aan Vadain;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, L.S. Frakes en T. van Malssen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 juli 2019.
griffier rolraadsheer