“2.3 De rechtbank is van oordeel de schuld aan de gemeente [gemeente] in
beginsel naar zijn aard en omvang als niet te goeder trouw dient te worden aangemerkt. De
rechtbank verwijst hierbij naar bijlage IV, artikel 5.4.4. van het procesreglement
verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken, welk artikel een codificatie is van
bestaande jurisprudentie. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering van de gemeente
[gemeente] een aan verzoeker verwijtbare vordering is. Dit betreft immers een
terugvordering van, als gevolg van door verzoeker verzwegen informatie, ten onrechte
ontvangen uitkering, welke bovendien is ontstaan binnen de periode van vijf jaar
voorafgaand aan de dag van indiening van onderhavig verzoek. Verzoeker stelt weliswaar
dat deze terugvordering niet klopt en dat hij hiertegen schriftelijk bezwaar heeft gemaakt,
doch deze stelling is met geen enkel bewijsstuk onderbouwd en derhalve niet verifieerbaar.
Het is aan verzoeker om aannemelijk te maken dat hij ten aanzien van het ontstaan en
onbetaald laten van deze schuld te goeder trouw is geweest. Verzoeker is hierin niet
geslaagd. De rechtbank zal gelet op het hiervoor overwogene het verzoek tot toepassing van
de wettelijke schuldsaneringsregeling afwijzen op grond van artikel 288 lid 1 sub b Fw.”