7.3.Op grond van de reacties van de moeder en de GI wenst het hof de volgende onderzoeksvragen aan de nog te benoemen deskundige voor te leggen:
Hoe kan het functioneren van de moeder worden beschreven en is er bij de moeder sprake van persoonlijke problematiek die haar belemmert in haar huidige functioneren?
Beschikt de moeder over voldoende pedagogische vaardigheden om toe te kunnen werken naar een thuisplaatsing van [minderjarige] en sluiten deze vaardigheden aan bij hetgeen zij, nu en in de toekomst nodig heeft?
Indien de moeder thans niet over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt om toe te werken naar een thuisplaatsing van [minderjarige], bestaan er mogelijkheden deze vaardigheden te ontwikkelen en, zo ja, welke hulpverlening is daarvoor aangewezen en welke termijn is daarmee gemoeid?
Hoe gaat het met [minderjarige] en is er bij haar sprake van kindeigen problematiek? Te denken valt aan haar psychologische, sociale en emotionele ontwikkeling.
Zijn er (contra-)indicaties voor thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder? Zo ja, welke zijn dat?
Zijn er (contra-)indicaties voor continuering van het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin?
Welke zorgregeling tussen [minderjarige] en de moeder komt tegemoet aan de belangen van [minderjarige] indien zij verder opgroeit in een pleeggezin?
Acht de deskundige het van belang, gelet op de uitkomst van de vorige vragen, dat er professionele hulpverlening of begeleiding wordt ingezet en zo ja, voor wie en aan welke hulpverlening/begeleiding wordt gedacht?
In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren, die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar die wel van belang zijn met betrekking tot de te nemen beslissingen?