ECLI:NL:GHSHE:2019:2762

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
200.253.396_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing en deskundigenonderzoek in familiezaken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van de moeder tegen de beslissing van de kinderrechter met betrekking tot de uithuisplaatsing van haar kind. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Sijnesael, betwistte de gronden voor de uithuisplaatsing en vroeg om deskundigenonderzoek. Het hof had eerder op 16 mei 2019 een beschikking gegeven waarin partijen de gelegenheid kregen om zich uit te laten over de benoeming van een deskundige en de onderzoeksvragen. De moeder stemde in met de benoeming van een deskundige door het NIFP en met de vragen die het hof had geformuleerd. De GI (Stichting Intervence) had echter nieuwe onderzoeksvragen geformuleerd, wat leidde tot een discussie over de inhoud van het onderzoek. Het hof stelde een aantal belangrijke vragen op die de deskundige diende te beantwoorden, waaronder de pedagogische vaardigheden van de moeder en de ontwikkeling van het kind. Het hof verzocht het NIFP om zo spoedig mogelijk een deskundige voor te dragen en hield verdere beslissingen aan tot een pro forma zitting op 29 augustus 2019. De uitspraak werd gedaan door de rechters op 18 juli 2019, waarbij het hof de noodzaak van deskundigenonderzoek benadrukte in het kader van de uithuisplaatsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 18 juli 2019
Zaaknummer : 200.253.396/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/349954 / JE RK 18-1737
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E. Sijnesael,
tegen
Stichting Intervence,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.
als vervolg op de beschikking van 16 mei 2019.

5.De beschikking d.d. 16 mei 2019

Bij deze beschikking heeft het hof partijen en/of belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om zich in het kader van deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv uit te laten over de naam van een te benoemen deskundige en de aan de deskundige voor te leggen onderzoeksvragen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de brief van de GI d.d. 28 mei 2019;
  • het V8-formulier ingediend door de advocaat van de moeder d.d. 3 juni 2019.

7.De verdere beoordeling

7.1
De moeder heeft ingestemd met de benoeming van een deskundige die door het NIFP zal worden voorgedragen en zij heeft ingestemd met de vragen, zoals in de beschikking van
16 mei 2019 door het hof zijn geformuleerd.
7.2.
De GI heeft zich niet expliciet uitgelaten over voornoemde (voorlopige) vraagstelling en heeft zelfstandig nieuwe onderzoeksvragen geformuleerd.
7.3.
Op grond van de reacties van de moeder en de GI wenst het hof de volgende onderzoeksvragen aan de nog te benoemen deskundige voor te leggen:
Hoe kan het functioneren van de moeder worden beschreven en is er bij de moeder sprake van persoonlijke problematiek die haar belemmert in haar huidige functioneren?
Beschikt de moeder over voldoende pedagogische vaardigheden om toe te kunnen werken naar een thuisplaatsing van [minderjarige] en sluiten deze vaardigheden aan bij hetgeen zij, nu en in de toekomst nodig heeft?
Indien de moeder thans niet over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt om toe te werken naar een thuisplaatsing van [minderjarige], bestaan er mogelijkheden deze vaardigheden te ontwikkelen en, zo ja, welke hulpverlening is daarvoor aangewezen en welke termijn is daarmee gemoeid?
Hoe gaat het met [minderjarige] en is er bij haar sprake van kindeigen problematiek? Te denken valt aan haar psychologische, sociale en emotionele ontwikkeling.
Zijn er (contra-)indicaties voor thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder? Zo ja, welke zijn dat?
Zijn er (contra-)indicaties voor continuering van het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin?
Welke zorgregeling tussen [minderjarige] en de moeder komt tegemoet aan de belangen van [minderjarige] indien zij verder opgroeit in een pleeggezin?
Acht de deskundige het van belang, gelet op de uitkomst van de vorige vragen, dat er professionele hulpverlening of begeleiding wordt ingezet en zo ja, voor wie en aan welke hulpverlening/begeleiding wordt gedacht?
In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren, die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar die wel van belang zijn met betrekking tot de te nemen beslissingen?
7.4.
Het hof zal het NIFP verzoeken te bemiddelen bij de te verstrekken onderzoeksopdracht en te beoordelen welke deskundigheid er voor het onderzoek nodig is en welke deskundige hiervoor beschikbaar is.
Het hof verneemt daarnaast graag binnen welke termijn het onderzoek gereed is en welke kosten hiermee gemoeid zijn. In de offerte dient de deskundige er vooralsnog geen rekening mee te houden dat het hof het wenselijk acht dat het rapport op een nader te bepalen zitting wordt toegelicht.
7.5.
In afwachting van het bericht c.q. de voordracht van het NIFP zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.
7.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

8.De beslissing

Het hof:
verzoekt het NIFP zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 15 augustus 2019 een deskundige voor te dragen, met inachtneming van het hiervoor overwogene;
houdt iedere overige beslissing aan tot pro forma 29 augustus 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, J.C.E. Ackermans-Wijn en P. Vlaardingerbroek en is op 18 juli 2019 door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.