In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de kantonrechter over het ontslag op staande voet van een werknemer die arbeidsongeschikt was. De werknemer, [verweerder], was sinds 2 november 2016 arbeidsongeschikt vanwege psychische klachten en had een WGA-uitkering aangevraagd. Op 9 augustus 2018 ontving de werkgever, [appellante], een anonieme tip dat [verweerder] werkzaamheden verrichtte terwijl hij ziek was. Na een onderzoek door een extern bureau, waarbij [verweerder] op verschillende dagen werd waargenomen terwijl hij werkte, heeft [appellante] op 17 september 2018 [verweerder] op staande voet ontslagen. Het hof oordeelt dat het ontslag onterecht was, omdat [appellante] niet voldoende had onderzocht of [verweerder] daadwerkelijk zijn genezing belemmerde door het verrichten van werkzaamheden. Het hof benadrukt dat de werkgever eerst advies had moeten inwinnen bij de bedrijfsarts voordat zij tot ontslag overging. De kantonrechter had de verzoeken van [verweerder] grotendeels toegewezen, en het hof bevestigt deze beslissing. Daarnaast wordt de hoogte van de billijke vergoeding besproken, waarbij het hof oordeelt dat de kantonrechter een redelijke vergoeding heeft vastgesteld, gezien de omstandigheden van de zaak. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en compenseert de proceskosten.