ECLI:NL:GHSHE:2019:2639

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
200.262.374_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tijdens het uitspreken van arrest: kennelijk niet-ontvankelijk

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juli 2019 een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verdachte in een strafzaak. Het verzoek werd gedaan tijdens de zitting op 9 juli 2019, waar het hof een arrest had uitgesproken in hoger beroep. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat, stelde dat de wraking was aangevraagd vanwege een geschokte rechtsorde. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat het was ingediend na het moment waarop met het uitspreken van het arrest een aanvang was genomen. Dit betekent dat de einduitspraak in de strafzaak al vaststond en het verzoek tot wraking niet meer kon worden behandeld.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat op het moment van het verzoek de behandeling van de strafzaak in hoger beroep was geëindigd. De voorzitter van het hof had de beslissingen op hoofdlijnen medegedeeld en het arrest was reeds ondertekend. Het verstrekken van een afschrift van het arrest na de uitspraak maakt geen deel uit van de uitspraak zelf. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking te laat was gedaan en dat er geen mogelijkheid meer was om de rechters te wraken, aangezien zij niet meer met de behandeling van de zaak belast waren. De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden geïnformeerd over de uitkomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
registratienummer wraking 200.262.374/01
datum beslissing 16 juli 2019
beslissing op het mondelinge verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering
in de zaak met parketnummer [parketnummer] van
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
wonende [postcode] [woonplaats] aan de [adres] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. B.G.M. Frencken te ’s-Hertogenbosch, ter zitting van 9 juli 2019 vervangen door mr. B. Kurvers te ’s-Hertogenbosch, kantoorgenoot van mr. Frencken voornoemd,
strekkende tot wraking van mrs. W.E.C.A. Valkenburg (voorzitter), C.M. Hilverda en A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren bij de teams strafrecht van het gerechtshof te
’s-Hertogenbosch.

1.Het procesverloop

1.1.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- het van de zitting van 9 juli 2019 opgemaakt proces-verbaal, ondertekend door de voorzitter en de griffier;
- de schriftelijke bevestiging van verzoeker van het wrakingsverzoek, ingekomen bij de Centrale Informatiebalie van de Gerechtelijke diensten te ’s-Hertogenbosch op 9 juli 2019, inhoudende - kort gezegd - dat de wraking van het hof wordt verzocht om moverende redenen, waaronder dat sprake is van een geschokte rechtsorde;
- het schriftelijke standpunt van de advocaat-generaal aangaande het wrakingsverzoek
d.d. 11 juli 2019, inhoudende dat nu het wrakingsverzoek is ingediend na het moment waarop met het uitspreken van het arrest een aanvang is genomen en bovendien niet is gemotiveerd, het verzoek in de visie van het Openbaar Ministerie wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid zonder behandeling ter zitting aanstonds kan worden afgewezen.
1.2.
Nu de wrakingskamer gelet op hetgeen hierna wordt overwogen aan een inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek niet toekomt, beslist de wrakingskamer zonder verzoeker ter zitting te horen.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan elk van de rechters die een zaak behandelen door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Verzoeker is verdachte in een strafzaak. Bij dit hof is het hoger beroep behandeld dat door verzoeker is ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg in de strafzaak tegen hem. Op de zitting van 9 juli 2019 hebben de raadsheren waarvan de wraking is verzocht bij monde van de voorzitter het arrest uitgesproken inhoudende de einduitspraak in het hoger beroep van verzoeker.
2.3.
Uit het proces-verbaal van de uitspraakzitting van 9 juli 2019 blijkt dat de zaak is uitgeroepen en dat de voorzitter heeft medegedeeld dat, nu het arrest 22 bladzijden beslaat, het hof de beslissingen op hoofdlijnen zal mededelen en een afschrift van het arrest zal verstrekken direct na de uitspraak. Vervolgens heeft de voorzitter de beslissingen van het hof op hoofdlijnen medegedeeld, waaronder de beslissingen omtrent de ontvankelijkheid, de bewezenverklaring en de op te leggen straf, met inbegrip van de op te leggen voorwaarden bij de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden en de beslissing tot dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel. Vervolgens heeft de voorzitter het verweer besproken met betrekking tot de bevoegdheid van de rechtbank Oost-Brabant en het bevoegdheidsverweer verworpen.
Verzoeker heeft vervolgens de voorzitter onderbroken en een verzoek gedaan dat strekt tot wraking van bovengenoemde raadsheren.
2.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer stond op het moment dat het wrakingsverzoek door verzoeker werd gedaan, de einduitspraak in de strafzaak (het arrest) in hoger beroep reeds vast. Daarmee kon het wrakingsverzoek op dat moment geen doel meer treffen: het onderzoek op de zitting was gesloten (artikel 345 Sv), de beslissingen in raadkamer waren gevallen en de uitkomst stond zowel inhoudelijk als tekstueel vast. Het arrest van het hof was op de uitspraakdatum gereed en ondertekend door de raadsheren die de zaak ter terechtzitting hebben behandeld en in afschrift beschikbaar. Een afschrift van het arrest is na afloop van de uitspraak aan (de raadsman van) verzoeker overhandigd. Het arrest werd op 9 juli 2019 nog slechts uitgesproken. Het verstrekken van een afschrift maakt geen deel uit van de uitspraak.
2.5.
Met de totstandkoming van de einduitspraak is de behandeling van de strafzaak in hoger beroep geëindigd en is er in die zin tijdens het doen van de uitspraak geen sprake meer van een “rechter die de zaak behandelt” in de zin van artikel 512 Sv. Een wrakingsverzoek dat daarna plaatsvindt is tardief. Dat de uitspraak op de uitspraakzitting nog moet plaatsvinden maakt dat niet anders. Nu een wrakingsverzoek slechts kan worden gedaan tegen een rechter die met de behandeling van een zaak is belast, was wraking op dat moment derhalve niet meer mogelijk.
2.6.
De conclusie luidt dat het verzoek tot wraking te laat is gedaan, zodat de wrakingskamer het verzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid buiten behandeling zal stellen. De verdachte kan in beginsel een gewoon rechtsmiddel instellen.

3.De beslissing

Het hof:
verklaart het gedane verzoek tot wraking kennelijk niet-ontvankelijk;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, de andere partij(en), het openbaar ministerie en de raadsheren mrs. W.E.C.A. Valkenburg, C.M. Hilverda en A.J.A.M. Nieuwenhuizen.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.W. van Rijkom, voorzitter, mr. drs. T.A. Gladpootjes en mr. J. Platschorre, in tegenwoordigheid van mr. C.J.G. Streutjes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019.