ECLI:NL:GHSHE:2019:2532

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
200.157.821_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en geschil over bitumenleiding en installatiekosten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee vennootschappen over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor de levering en montage van een bitumenleiding en een installatie voor het vullen en verladen van bitumen. De appellanten, Groep B.V. en Logistics B.V., hebben in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin de vorderingen van de geïntimeerde, een andere vennootschap, grotendeels zijn toegewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de geïntimeerde recht had op betaling van openstaande facturen, terwijl de appellanten in reconventie vorderingen tot herstel van gebreken aan de bitumenleiding hadden ingesteld.

Het hof heeft in eerdere tussenarresten deskundigen benoemd om de redelijkheid van de in rekening gebrachte prijzen en de uitvoering van het werk te onderzoeken. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de door de geïntimeerde in rekening gebrachte bedragen redelijk zijn en dat het werk is uitgevoerd zoals overeengekomen. Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en de vorderingen van de geïntimeerde in conventie toegewezen, met uitzondering van een klein bedrag dat in mindering werd gebracht wegens niet-voltooide automatiseringswerkzaamheden.

Daarnaast heeft het hof een comparitie van partijen gelast om verdere geschilpunten te bespreken, met name met betrekking tot de bitumenleiding en de verwachtingen die partijen hadden ten aanzien van de uitvoering van het werk. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor het opgeven van verhinderdata voor de comparitie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.157.821/02
arrest van 16 juli 2019
in de zaak van

1.[groep] Groep B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[logistics] Logistics B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna gezamenlijk in vrouwelijk enkelvoud aan te duiden als [appellante] en ieder afzonderlijk als [appellante 1] en [appellante 2] ,
advocaat: mr. M.J.F. Nuijens te Groningen,
tegen
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 22 maart 2016, 30 mei 2017 en 5 september 2017 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/253852/HA ZA 12-625 gewezen vonnis van
2 juli 2014.

11.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 5 september 2017;
  • het deskundigenbericht van de heer P.H.J.M. van de Moosdijk van EIPM Electrical Installations [naam] (hierna: EIPM) van 22 november 2018;
  • het deskundigenbericht van J. van den Heuvel van Tanc B.V. en F. Sybesma van T-Gradin (hierna: Van den Heuvel/Sybesma) van 26 november 2018;
  • het op 29 november 2018 bij het hof binnengekomen deskundigenbericht van C.P.M. Botman (hierna: Botman);
  • de memories na deskundigenbericht van beide partijen van 19 februari 2019 met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

12.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
Wat vooraf ging
12.1.1.
In deze zaak hebben partijen in 2010 een aannemingsovereenkomst gesloten, waarbij [geïntimeerde] zich verplichtte tot het leveren en monteren van een bitumenleiding en van een installatie voor het vullen en verladen van bitumen. Het werk werd deels tegen een vaste aanneemsom, deels in regie uitgevoerd. Het hof verwijst verder kortheidshalve naar de in zijn arrest van 22 maart 2016 onder rov. 3.1.2 tot en met 3.1.12 vastgestelde feiten.
12.1.2.
[appellante] heeft de door [geïntimeerde] verzonden facturen deels onbetaald gelaten. In deze procedure vordert [geïntimeerde] ruim € 800.000,-- aan openstaande facturen, vermeerderd met rente en kosten. [appellante] stelde in reconventie diverse vorderingen in, waarvan in dit stadium enkel nog de vordering tot herstel van gebreken aan de bitumenleiding aan de orde is.
De rechtbank wees de vorderingen van [geïntimeerde] grotendeels toe en de vorderingen van [appellante] af. Beide partijen hebben tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
12.1.3.
In het tussenarrest van 22 maart 2016 heeft het hof een groot aantal beslissingen genomen. Kortheidshalve verwijst het hof naar het overzicht daarvan dat in rov. 6.1.2 van het tussenarrest van 30 mei 2017 is opgenomen. In het eerste tussenarrest heeft het hof tevens geoordeeld dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk was. Omdat partijen vervolgens geen aktes namen is de zaak in mei 2016 ambtshalve geroyeerd. Partijen hebben de procedure in maart/april 2017 hervat. Daarna zijn (in het tussenarrest van 5 september 2017) deskundigen benoemd en heeft het hof hen opdracht gegeven de in dat arrest vermelde vragen te beantwoorden.
12.1.4.
De onderzoeken zijn uitgevoerd, partijen hebben op de concept rapportages gereageerd en bij hun memories gereageerd op de definitieve rapportages en tegelijkertijd op elkaars memories.
Redelijke prijs E&I (electrotechnisch- en installatiewerk); vragen 1 tot en met 7 aan de deskundige EIPM
12.2.1.
Voor een volledige weergave van de vragen verwijst het hof naar rov. 9.5 van het tussenarrest van 5 september 2017.
12.2.2.
De eerste, meer algemene vraag naar het in kaart brengen van het door [geïntimeerde] uitgevoerde werk is door EIPM beantwoord met een verwijzing naar de antwoorden op de deelvragen 1a tot en met 1c. Volgens [appellante] is de algemene vraag 1 daarmee niet beantwoord en komt dat voor rekening en risico van [geïntimeerde] .
12.2.3.
Het hof volgt [appellante] daarin niet. De eerste, meer algemene vraag is een opstap naar de daaropvolgende deelvragen en komt niet voort uit een oordeel dat [geïntimeerde] nog moet bewijzen dat al het door haar gefactureerde werk ook is uitgevoerd. Weliswaar heeft [geïntimeerde] de stelplicht en bewijslast op dat punt, maar bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting door [appellante] is [geïntimeerde] niet gehouden bewijs te leveren. Voor zover [appellante] een aantal in rekening gebrachte werkzaamheden wel voldoende gemotiveerd heeft betwist, heeft het hof daarover specifieke vragen (de deelvragen 1a tot en met 1c) aan de deskundigen gesteld. Dat komt hierna aan de orde.
[geïntimeerde] heeft er verder terecht op gewezen dat het hof er voorshands van uit is gegaan dat de in rekening gebrachte werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en dat het in rekening gebrachte materiaal/materieel daadwerkelijk is geleverd (rov. 3.8.7 tussenarrest van 22 maart 2016).
12.2.4.
Ten aanzien van de deelvragen 1a tot en met 1c oordeelt het hof als volgt.
1a vervangen installatiekastje kantoorunit
De deskundige (EIPM) heeft geconstateerd dat voor een bedrag van € 623,08 een nieuw kastje is geleverd en geplaatst met de benodigde nieuwe componenten en drie nieuwe automaten. De deskundige heeft het daarmee voor de monteur gepaard gaande werk benoemd. Hij concludeert dat het bedrag van € 623,08 een keurige prijs is voor wat er geleverd is en vermeldt dat zonder die aanpassing de installatie niet zou kunnen werken.
[appellante] heeft aanvankelijk betwist dat dit werk is uitgevoerd (mvg 40). Gelet op de bevindingen van de deskundige slaagt dat verweer niet. [appellante] heeft ook aangevoerd dat zij voor dit werk geen opdracht heeft gegeven en geen richtprijs heeft ontvangen. Ook dit verweer slaagt niet. Het enkele feit dat er geen schriftelijke opdracht voor dit werk is betekent niet dat [geïntimeerde] maar wat heeft gedaan zonder instemming van [appellante] . In het licht van het feit dat er met betrekking tot dit werk een door [appellante] afgetekende werkbon is (bijlage 2 bij brief van 12 november 2018, prod. 21 memorie na deskundigenbericht [geïntimeerde] ) en de deskundige heeft vastgesteld dat zonder die aanpassing de installatie niet zou kunnen werken, is de stelling van [appellante] dat zij voor dit werk niet hoeft te betalen niet houdbaar.
1b aanpassingen MCC
De deskundige heeft geconstateerd dat de MCC geleverd, geïnstalleerd en in bedrijf gesteld is. De deskundige acht het niet correct dat er geen aparte offerte aan ten grondslag heeft gelegen, maar hij wijst er op dat [appellante] in samenwerking met [geïntimeerde] heeft besloten dat de tracing groepen uit deze MCC gevoed moeten worden. Volgens de deskundige moet duidelijk zijn geweest dat dat prijsconsequenties tot gevolg zou hebben. De voor de uitbreiding van de MCC in rekening gebrachte prijs van € 6.710,96 acht de deskundige een keurige prijs, waarbij hij ook vermeldt dat de installatie zonder deze MCC niet zou kunnen werken.
[appellante] heeft aanvankelijk betwist dat dit werk is uitgevoerd (mvg 46). Gelet op de bevindingen van de deskundige slaagt dat verweer niet. [appellante] heeft ook aangevoerd dat zij voor dit werk geen opdracht heeft gegeven en geen richtprijs heeft ontvangen. Ook dit verweer slaagt niet.
Gelet op de bevindingen van de deskundige is de stelling van [appellante] dat zij voor dit werk niet hoeft te betalen niet houdbaar.
1c thermische olie (inclusief 8 meter leiding naar condensaattank)
Volgens de deskundige heeft [geïntimeerde] de thermische olie installatie volgens de tussen partijen gemaakte afspraken opgeleverd.
[appellante] heeft aanvankelijk betwist dat dit werk is uitgevoerd (mvg 58). Gelet op de bevindingen van de deskundige slaagt dat verweer niet. [appellante] heeft ook aangevoerd dat zij voor dit werk geen opdracht heeft gegeven en geen richtprijs heeft ontvangen. Ook dit verweer slaagt niet. [appellante] heeft niet betwist dat ten aanzien van dit werk facturen en werkbonnen bestaan. Volgens [appellante] heeft de deskundige zijn conclusie enkel gebaseerd op deze facturen en de werkbonnen en is hij niet ter plaatse gaan kijken. Of dat zo is wordt niet helemaal duidelijk. In zijn conclusie schrijft de deskundige dat hij zich baseert op wat hij heeft gezien en wat hij in het dossier heeft gelezen. Maar ook indien de deskundige zijn conclusie enkel op de facturen en werkbonnen zou hebben gebaseerd betekent dat niet zonder meer dat die conclusie niet juist is. In ieder geval heeft [appellante] er te weinig tegenover gesteld, mede in het licht van de overgelegde, deels ondertekende werkbonnen. Het enkele feit dat de deskundige mogelijk ten onrechte ook nog verwijst naar een afspraak over een betaling van € 30.500,-- maakt het voorgaande niet anders. De conclusie van de deskundige is immers niet enkel op die afspraak gebaseerd.
12.2.5.
Ten aanzien van de
vragen 2 en 3 naar de redelijke prijsoordeelt het hof als volgt.
Volgens de deskundige is de door [geïntimeerde] in rekening gebrachte prijs redelijk en marktconform. [geïntimeerde] heeft de in de opdracht vermelde uurtarieven gehanteerd en die tarieven zijn gangbare tarieven in de markt, aldus de deskundige.
De vraag naar het in rekening gebrachte materiaal heeft de deskundige niet expliciet beantwoord. Wel schrijft de deskundige dat het in de markt gebruikelijk is om 10% extra te tellen voor het materiaal.
De deskundige heeft onder het kopje ‘conclusie’ een aantal opmerkingen gemaakt die in beginsel zijn voorbehouden aan het hof (‘Laten installeren en later niet willen betalen kan niet’). Het hof leidt uit die opmerkingen echter af dat de deskundige geen kritiek heeft op de door [geïntimeerde] in rekening gebrachte prijzen voor materiaal en die prijzen dus niet
onredelijk vindt.
[appellante] heeft aangevoerd dat de deskundige zijn conclusie pas heeft gegeven nadat [geïntimeerde] hem op productie 15 had gewezen. Anders dan [appellante] betoogt volgt daaruit echter niet dat aan de conclusie van de deskundige geen voldoende zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt. Daartoe is in ieder geval onvoldoende het enkele feit dat [geïntimeerde] de deskundige op genoemde productie heeft geattendeerd en de deskundige heeft verzocht om te overwegen dat een redelijke prijs in rekening is gebracht. Er is geen enkele aanwijzing dat de deskundige klakkeloos één van partijen heeft gevolgd noch dat hij ten onrechte de nog in zijn concept-rapport genoemde informatie niet meer nodig achtte na bestudering van productie 15. [appellante] voert daartoe onvoldoende aan.
12.2.6.
Ten aanzien van
vraag 4 naar eventueel verschil tussen het uitgevoerde werk en het werk zoals geoffreerd c.q. waarvoor prijsindicaties zijn afgegevenoordeelt het hof als volgt.
De deskundige heeft deze vraag bevestigend beantwoord in die zin dat volgens hem de eerder opgegeven prijsindicaties niet als uitgangspunt voor een redelijke prijs kunnen gelden. Volgens de deskundige zijn gedurende het project flinke veranderingen gedaan en is de besturingsfilosofie structureel veranderd. Dan moet de hardware engineer terug naar het design bord en moet het compleet ontwerp gecontroleerd en aangepast worden, met eventueel ook impact op de paneel bouw en software engineering, aldus de deskundige.
[appellante] heeft onder verwijzing naar jurisprudentie aangevoerd dat [appellante] niet hoefde te verwachten dat de kosten zo zouden oplopen en dat gelet op de door [geïntimeerde] gewekte onjuiste verwachtingen geen redelijke prijs in rekening is gebracht.
Het hof volgt [appellante] daarin niet. Weliswaar zijn de kosten van het project ten opzichte van de in eerste instantie genoemde bedragen enorm gestegen, maar dat betekent niet zonder meer dat geen redelijke prijs in rekening is gebracht. Het uitgevoerde werk is immers wezenlijk gewijzigd ten opzichte van het aanvankelijk geoffreerde werk en [appellante] heeft zelf gekozen voor regie. De deskundige schrijft dat hij kan begrijpen dat [appellante] de uiteindelijk in rekening gebrachte bedragen niet als reëel ervaart, maar ook dat [appellante] zelf voor regie heeft gekozen en zelf betrokken is geweest bij het wijzigen ‘van de scope’. Onder die omstandigheden mocht [appellante] er naar het oordeel van het hof niet op vertrouwen dat de uiteindelijke kosten niet (ver) zouden uitstijgen boven de aanvankelijk in de offertes en prijsindicaties genoemde bedragen. Laatstgenoemde bedragen zijn bij die stand van zaken niet als richtprijzen in de zin van artikel 7:752 BW te beschouwen. Het hof verwijst in dit verband ook naar rov. 3.8.5 van het tussenarrest van 22 maart 2016.
12.2.7.
Ten aanzien van
vraag 5 naar kosten van niet te werken uren ten gevolge van weersomstandighedenoordeelt het hof als volgt.
Volgens de deskundige zou bij aangenomen werk dit risico voor de aannemer zijn, maar ligt het risico in dit geval bij [appellante] omdat zij heeft besloten het werk op basis van regie te laten uitvoeren.
[appellante] is het daarmee niet eens.
Dit punt kan verder onbesproken blijven omdat [geïntimeerde] onbetwist heeft aangevoerd dat bij de uitvoering van het regiewerk E&I geen sprake is geweest van improductieve uren vanwege weersomstandigheden.
12.2.8.
Ten aanzien van
vraag 6 naar het opslagpercentage van 10%oordeelt het hof als volgt.
Volgens de deskundige is genoemd opslagpercentage niet gebruikelijk als [geïntimeerde] als inkoopbegeleider optreedt en zelf geen materiaal levert, maar wel als [geïntimeerde] zelf materiaal koopt en dat aan [appellante] door verkoopt.
[appellante] is het daar niet mee eens, maar haar daartoe aangedragen argument, dat overigens niet eenvoudig te volgen is, overtuigt niet.
12.2.9.
Naar aanleiding van
vraag 7, de ‘overige opmerkingen’, heeft de deskundige herhaald dat gebrek aan communicatie en tussentijdse voortgangscontrole het conflict tussen partijen heeft veroorzaakt. Volgens de deskundige heeft [appellante] niet voor niets de afspraak gemaakt voor regie werk, omdat er te veel onduidelijkheden waren bij de start van het project. Ook is het volgens hem nog maar de vraag of [appellante] goedkoper uit zou zijn geweest indien er op basis van een aanneemsom en meerwerk zou zijn gewerkt. Van [geïntimeerde] zou verwacht moeten worden dat ze [appellante] zou begeleiden in het traject en ook de kosten zou bewaken. Dat is echter enkel zijn mening die niet kan worden onderbouwd, aldus de deskundige.
Redelijke prijs WTB (werktuigbouwkundig werk); vragen 1 tot en met 7 aan de deskundigen Van den Heuvel/Sybesma
12.3.1.
De eerste, meer algemene vraag naar het in kaart brengen van het door [geïntimeerde] uitgevoerde werk is door Van den Heuvel/Sybesma beantwoord door verwijzing naar het als Bijlage I bij het rapport gevoegde Verslag van de site visit.
Volgens [appellante] is de vraag daarmee niet beantwoord en komt dat voor rekening en risico van [geïntimeerde] . Zoals ook hiervoor is overwogen (rov. 12.2.3) verwerpt het hof dit verweer van [appellante] . Verder geldt ook hier dat, voor zover [appellante] voldoende gemotiveerd heeft betwist dat werkzaamheden zijn uitgevoerd, het hof daar specifieke vragen over heeft gesteld (de deelvragen 1d tot en met 1j).
12.3.2.
Ten aanzien van die deelvragen oordeelt het hof als volgt.
1d plaatsen bordes, werkluchtleiding, laadarm
Volgens de deskundigen is het bordes geplaatst, is de werkluchtleiding geïnstalleerd en is geen laadarm op de steiger geplaatst maar wel een aansluiting voor een flexibele slang en een pigstation.
[geïntimeerde] heeft in een reactie op het concept deskundigenrapport gesteld dat met de ‘laadarm’ een hijskraan zou zijn bedoeld. [appellante] betwist dat. De deskundigen gaan er niet op in.
Hoe het ook zij, uit het deskundigenrapport is naar het oordeel van het hof niet af te leiden dat dit werk op de loskade niet is uitgevoerd. Integendeel, de plaatsing van het bordes en de installatie van de werkluchtleiding zijn bevestigd en daarnaast zijn een aansluiting van een flexibele slang en een pigstation geconstateerd. Dat alles is niet door [appellante] betwist. Bij die stand van zaken gaat het hof voorbij aan de betwisting door [appellante] van de uitvoering van dit werk.
1e WTB productleiding tankleiding; 37 meter extra leiding
De deskundigen gaan uit van ca 5 meter per tank extra vulleiding (hof: dus ca 20 meter extra aangezien het om vier tanks gaat).
Dat klopt niet volgens [geïntimeerde] , omdat de tanks hoger bleken te zijn en per tank extra 7,25 meter vulleiding nodig was.
Ook is volgens de deskundigen mogelijk dat [geïntimeerde] er rekening mee hield dat de leidingen op 10 meter boven maaiveld zouden lopen, in welk geval er geen extra leidingwerk geïnstalleerd zou zijn.
[appellante] heeft betoogd dat het onduidelijk is, dus dat het bewijs van extra 37 meter niet is geleverd, subsidiair dat hoogstens 24 meter extra leidingwerk is geïnstalleerd. Het hof volgt [appellante] niet in haar conclusie dat ‘dus aangenomen dient te worden dat geen redelijke prijs in rekening is gebracht’. [geïntimeerde] heeft in zoverre voldoende onderbouwd gesteld dat zij extra leidingwerk heeft aangebracht dat het hof niet uitgaat van de door de deskundige geopperde ‘mogelijkheid dat [geïntimeerde] er mee rekening hield dat de leidingen op 10 meter boven maaiveld zouden lopen’. In het licht van de door de deskundige geconstateerde 5 meter extra vulleiding per tank – dus 20 meter extra – is de onderbouwing door [geïntimeerde] van 37 meter extra echter onvoldoende. Het staat echter niet vast dat [geïntimeerde] daadwerkelijk 37 meter extra leiding in rekening heeft gebracht. Zij stelt immers dat zij, conform het principe van de uitvoering van werk op regie basis, [appellante] enkel heeft belast voor hetgeen daadwerkelijk aan meters leidingwerk is gerealiseerd. Zoals hierna bij de beantwoording van vraag 4 zal blijken hebben de deskundigen geen aanleiding om te veronderstellen dat in rekening gebracht materiaal niet geleverd/gebruikt is. Verder ontbreekt ieder aanknopingspunt voor een conclusie dat het verschil van 17 meter vulleiding er toe leidt dat [geïntimeerde] geen redelijke prijs in rekening heeft gebracht.
1f leidingen ‘hot oil systeem’ (thermische olie)
De deskundigen hebben geconstateerd dat per tank één hoofdtoevoerleiding is geïnstalleerd, die aansluit op vier verwarmingsspiralen in de tank. De vraag of dat in overeenstemming is met het door [geïntimeerde] in dit verband in rekening gebrachte bedrag beantwoorden de deskundigen bij vraag 1j (complexiteit leidingwerk).
[appellante] stelt dat de vraag niet beantwoord is omdat de deskundigen niet kunnen aangeven of genoemde leidingen allemaal zijn aangebracht met het hot oil systeem. Het hof volgt [appellante] daarin niet. De deskundigen hebben gememoreerd dat volgens productie 25 deze leidingen zijn getraced d.m.v. hot oil en dat zij dat tijdens hun bezoek ook op sommige plaatsen hebben geconstateerd. [appellante] heeft daar niets concreets, althans onvoldoende tegenover gesteld.
1g leidingwerk bij productleiding laadperron
Hier noemen de deskundigen in totaal een geoffreerde lengte van 284 meter en een totaal daadwerkelijk geïnstalleerde lengte van 201 meter.
Volgens [appellante] komt [geïntimeerde] uit op 219 meter en de deskundigen op 211,34 meter.
Volgens [geïntimeerde] is vastgesteld dat in ieder geval is geconstateerd dat 191 meter aan leidingen is geïnstalleerd voor de productleiding laadperron.
Het wordt er aldus niet duidelijker op, maar de conclusie die [appellante] daaraan verbindt (dat [geïntimeerde] niet is geslaagd te bewijzen dat het aangelegde leidingwerk in overeenstemming is met de in rekening gebrachte prijs) kan naar het oordeel van het hof niet worden getrokken. Het hof verwijst naar hetgeen hierna bij vraag 1j wordt besproken, aangezien de deskundigen bij die vraag in zijn gegaan op het door [geïntimeerde] voor het leidingwerk in rekening gebrachte bedrag.
1h lengte werkluchtleiding
Volgens de deskundigen heeft deze leiding een lengte van 130 meter zoals [geïntimeerde] heeft aangegeven en niet van 10 meter zoals [appellante] betoogde (mvg 72).
Of dat in overeenstemming is met het in rekening gebrachte bedrag komt hierna bij vraag 1j aan de orde.
1i verwarmingssysteem
De deskundigen hebben geconstateerd dat ten opzichte van de geoffreerde werkzaamheden extra werkzaamheden zijn uitgevoerd doordat een hot oil systeem is ontworpen en aangelegd. De stoomleiding is daardoor niet vervallen maar in zoverre anders uitgevoerd dat deze qua lengte korter is. Het er bij komen van het hot oil systeem wordt zeker niet gecompenseerd door het deels vervallen van de stoomleiding en condensaatleiding, aldus de deskundigen.
[appellante] heeft betoogd dat uit de antwoorden van de deskundigen ook blijkt dat indien de operationele druk lager lag dan waar men van uitging ten tijde van de offerte, [geïntimeerde] dat op voorhand met [appellante] had moeten afstemmen, dat de operationele druk daadwerkelijk lager lag en dat nu de hantering van een hogere druk heeft geleid tot onnodig hogere kosten. Dat betekent dat voor de stoomleiding geen redelijke prijs in rekening is gebracht, aldus [appellante] .
Het hof volgt [appellante] hierin niet. De deskundigen schrijven dat het terecht is dat voor het door [geïntimeerde] gebouwde stoomsysteem de gespecificeerde druktrap ook is gehanteerd. Daaruit blijkt dus niet van ‘onnodig hogere kosten’. De deskundigen schrijven enkel dat ‘indien men daarvan had willen afwijken omdat de operationele druk lager ligt’ dat op voorhand met de eigenaar van de leiding had moeten worden afgestemd. In dat licht is de enkele stelling van [appellante] dat die operationele druk daadwerkelijk lager lag onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat geen redelijke prijs in rekening is gebracht. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat [appellante] niet heeft betwist dat zij wist dat materiaal met een grotere diameter werd ingekocht en geïnstalleerd.
1j complexiteit leidingwerk
De deskundigen hebben - uitgesplitst naar stoom, condensaat, utilities, bitumen, losleiding naar tankwagen verlading en thermische olie - een overzicht gemaakt waarin de urenopgave door [geïntimeerde] naast de beoordeling door de deskundigen is gezet. De deskundigen beoordelen de opgave van [geïntimeerde] voor de berekening van de directe uren als volgt:
direct werk – correct berekend;
opslagfactor 1.06 – correct toegepast;
bijtelling logistiek en materiaal beheer 10% - beoordeeld als redelijk.
Daarnaast omvatten gepresteerde uren ondersteunende werkzaamheden, welke naar rato zijn toegekend aan de verschillende systemen:
voorman 12% van de directe uren – beoordeeld als redelijk;
staalwerk 26.5% van de directe uren – beoordeeld als redelijk.
Totaal aantal uren beoordeeld door de deskundigen is 9.004, 165 uur minder dan totaal aantal uren volgens [geïntimeerde] (9.169).
Daarnaast constateren de deskundigen dat er meer lassen zijn uitgevoerd dan waarvoor is geoffreerd en dat de omvang van het aantal lassen door [geïntimeerde] correct is opgegeven. De deskundigen beoordelen het door [geïntimeerde] in rekening gebrachte bedrag als redelijk.
[appellante] heeft betoogd dat de deskundigen niet de omvang van de toename van het aantal lassen hebben vermeld, dat als het aantal door de deskundigen genoemde lassen wordt opgeteld men tot een veel lager aantal komt dan het door [geïntimeerde] genoemde aantal en dat onduidelijk is welke lassen tot het aangenomen werk behoren en welke niet. Deze kritiek blijkt niet uit de bijlage V bij het rapport van de deskundigen dat de reactie van partijen op het concept-rapport bevat. Het hof moet het er dan ook voor houden dat [appellante] deze kritiek niet met de deskundigen heeft gedeeld, zodat zij er evenmin op kunnen hebben reageren. Wat [appellante] nu bij memorie na deskundigenbericht betoogt is in het licht van de hierboven vermelde, duidelijke bevindingen van de deskundigen, te weinig om de conclusie te rechtvaardigen dat [geïntimeerde] niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling omtrent de toename van het aantal lassen en van het in overeenstemming zijn met het door haar in dit verband in rekening gebrachte bedrag.
12.3.3.
Ten aanzien van de
vragen 2 en 3 naar de redelijke prijsoordeelt het hof als volgt.
De deskundigen hebben het in rekening gebrachte aantal uren en het gemiddeld in rekening gebrachte uurtarief als redelijk beoordeeld. Zij komen tot dezelfde conclusie voor wat betreft het materiaal/materieel. Dat laatste baseren zij op de onderbouwing door [geïntimeerde] met onder meer facturen van onder-leveranciers, welke onderbouwing de deskundigen steekproefsgewijs hebben beoordeeld. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom een steekproefsgewijs onderzoek geen zorgvuldig onderzoek zou zijn, zoals [appellante] betoogt.
12.3.4.
Ten aanzien van
vraag 4 naar eventueel verschil tussen het uitgevoerde werk en het werk zoals geoffreerdoordeelt het hof als volgt.
Deze vraag hebben de deskundigen niet onder het kopje ‘vraag 4’ beantwoord. Anders dan [appellante] betoogt is hun antwoord op die vraag naar het oordeel van het hof echter wel te lezen in paragraaf 4.12 van het rapport, waar de deskundigen vraag 7 naar ‘overige opmerkingen’ beantwoorden. Daarin schrijven zij dat normaliter de offertefase na fase 2 – Basic Engineering/Proces ontwerp – of fase 3 – Detail Engineering – is, maar dat in dit geval de offerte fase al is gestart na fase 1, toen er nog geen uitgewerkt ontwerp was en de scope nog niet was vastgesteld. Zij schrijven verder dat pas gedurende de uitvoeringsfase fundamentele keuzes/wijzigingen zijn gemaakt.
Naar het oordeel van het hof is hiermee vraag 4 beantwoord en wel in die zin dat het uitgevoerde werk wezenlijk verschilt van het geoffreerde werk. De prijzen genoemd in de offertes zijn bij die stand van zaken niet als richtprijzen in de zin van artikel 7:752 BW te beschouwen. Het hof verwijst in dit verband ook naar rov. 3.8.5 van het tussenarrest van 22 maart 2016.
12.3.5.
Ten aanzien van
vraag 5 naar kosten van niet te werken uren ten gevolge van weersomstandighedenoordeelt het hof als volgt.
Ook deze deskundigen zijn van mening dat dit risico bij aangenomen werk voor de aannemer is, maar dat dat anders ligt in geval van regie. Volgens de deskundigen is het in het geval van regie niet standaard dat dit risico in uurtarieven is verwerkt. Verder is het volgens hen in de praktijk niet gemakkelijk om personeel in geval van onwerkbare weersomstandigheden op een andere klus in te zetten. De verrekening van dit soort onvoorziene kosten moet op basis van een goede verstandhouding en op basis van werkelijke kosten plaatsvinden, aldus de deskundigen.
[appellante] blijft van mening dat ‘onwerkbaar weer’ hoe dan ook niet voor haar rekening komt. Dat volgt naar het oordeel van het hof niet uit de passages uit een praktijkboek en een uitspraak van de Raad van Arbitrage waarnaar [appellante] verwijst. Evenmin volgt daar uit dat de opdrachtgever pas dit soort kosten is verschuldigd indien sprake is geweest van ‘extreem weer’.
Uit het deskundigenrapport volgt dat indien door weersomstandigheden de aannemer niet kan werken en zijn mensen evenmin elders efficiënt heeft kunnen inzetten, die kosten (in geval van regie) aan de opdrachtgever in rekening mogen worden gebracht. [appellante] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] enkel dergelijke kosten in rekening heeft gebracht.
12.3.6.
Ten aanzien van
vraag 6 naar het opslagpercentage van 10%oordeelt het hof als volgt.
Volgens de deskundigen is het opslagpercentage bedoeld als dekking van de kosten van degene die de materialen koopt en behoort het tot de werkelijke kosten van de verbruiksmaterialen. De aard van het werk (de veelheid aan kleine bestellingen) en de werkzaamheden die uitgevoerd moeten worden alvorens tot een aankoop overgegaan kan worden rechtvaardigen een opslagpercentage van 10%, aldus de deskundigen.
Niet valt in te zien dat de deskundigen hun hiervoor weergegeven conclusie pas mochten trekken nadat zij zouden hebben vastgesteld dat de korting die [geïntimeerde] kon behalen hoger was dan de opslag die [geïntimeerde] heeft gehanteerd, zoals [appellante] lijkt te betogen. In het licht van de bevindingen van de deskundigen betwist [appellante] naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd dat [geïntimeerde] een opslagpercentage van 10% in rekening mocht brengen.
12.3.7.
De beantwoording van
vraag 7, de ‘overige opmerkingen’, kwam hiervoor al aan de orde (rov. 12.3.4).
[appellante] betoogt dat [geïntimeerde] niets heeft gezegd over het belang van ‘een bevroren scope’ en evenmin over het gevolg daarvan, namelijk dat ‘de kosten de pan zouden uitrijzen’. Daarom heeft [geïntimeerde] volgens [appellante] verkeerde verwachtingen gewekt, hetgeen ook van belang is voor het bepalen van een redelijke prijs, aldus [appellante] .
Het hof volgt [appellante] daarin niet. Dat het volgens de deskundigen beter zou zijn geweest als het offertetraject zou zijn aangeboden op basis van een proces ontwerp in plaats van op een conceptueel ontwerp betekent niet zonder meer dat [geïntimeerde] geen redelijke prijs in rekening heeft gebracht. De opmerkingen van de deskundigen bij deze slotvraag zijn voor hen in ieder geval geen reden geweest om de vraag of [geïntimeerde] een redelijke prijs in rekening heeft gebracht, ontkennend te beantwoorden. Evenmin is uit het deskundigenrapport af te leiden dat [geïntimeerde] verkeerde verwachtingen bij [appellante] heeft gewekt. Daarbij komt dat er geen aanwijzing is dat [appellante] gerechtvaardigd in de veronderstelling heeft verkeerd dat geoffreerd werd op basis van een uitgewerkt ontwerp zodat de kosten ook min of meer bekend waren. Dan was ook voor de montage een vaste aanneemsom voor de hand liggend geweest en [appellante] heeft nu juist voor regie gekozen (zie ook rov. 3.7.3 van het tussenarrest van 22 maart 2016).
Conclusie na deskundigenonderzoek naar door [geïntimeerde] in rekening gebrachte prijs
12.4.1.
Op grond van voorgaande, in onderlinge samenhang te beschouwen gronden is het hof van oordeel dat vast is komen te staan dat het door [geïntimeerde] in rekening gebrachte regiewerk (E&I, WTB, materiaal/materieel) is uitgevoerd/geleverd en dat [geïntimeerde] daarvoor een redelijke prijs in rekening heeft gebracht. Dat betekent dat de grieven 3, 4a, 4b, 6, 8b, 8c en 10 evenmin slagen c.q. geen verdere bespreking behoeven. Dat geldt ook voor grief 11 voor zover in het algemeen gericht tegen de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] .
12.4.2.
Het komt er op neer dat partijen in een zeer omvangrijk en complex project met elkaar in zee zijn gegaan en dat [appellante] enorm is geschrokken van de uiteindelijke kosten. Het heeft er alle schijn van dat partijen gedurende dit project onvoldoende met elkaar hebben gecommuniceerd en dat [appellante] het kostenverloop onvoldoende nauwlettend heeft gevolgd. Het is op zichzelf genomen voorstelbaar dat [appellante] de aan haar in rekening gebrachte bedragen als onredelijk heeft ervaren, maar dat betekent niet, zoals hiervoor is besproken, dat [appellante] de in rekening gebrachte bedragen niet verschuldigd zou zijn. Evenmin is in deze procedure komen vast te staan dat de mogelijk op [geïntimeerde] te leveren kritiek (omtrent een gebrek aan het behoeden van [appellante] voor steeds verder oplopende kosten) een rechtens relevante betekenis heeft in die zin dat het afbreuk zou doen aan de betalingsverplichtingen van [appellante] .
Buitengerechtelijke kosten. Grief 11.
12.5.1.
Voor de standpunten van partijen verwijst het hof kortheidshalve naar rov. 3.15.1 en 3.15.2 in het tussenarrest van 22 maart 2016. Het hof heeft de beslissing ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten aangehouden tot na de deskundigenonderzoeken (rov. 3.15.3).
12.5.2.
Nu is komen vast te staan dat het door [geïntimeerde] in rekening gebrachte bedrag redelijk is en daarmee ook dat zij terecht heeft getracht voldoening van haar facturen te verkrijgen, heeft zij ook recht op redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 5.160,-- (het meer gevorderde is niet meer aan de orde; rov. 3.4.3 tussenarrest 22 maart 2016) voldoet naar het oordeel van het hof aan deze kwalificatie. Dit gelet op de omvang van de openstaande bedragen en van de (complexiteit van de) daaraan gerelateerde werkzaamheden/materialen en voorts op de onderbouwing van de buitengerechtelijke kosten door [geïntimeerde] (vergelijkingsoverzichten, controlebegroting, opstellen concept-vaststellingsovereenkomst, validatierapport Cost Engineering Consultancy B.V.). Dat een deel van deze buitengerechtelijke werkzaamheden interne kosten van [geïntimeerde] betreffen leidt niet tot een ander oordeel. Voor vergoedbaarheid is niet nodig de incasso uit handen te geven.
Grief 11 slaagt ook voor het overige niet.
Automatiseringswerkzaamheden. Grief 1.
12.6.1.
Het hof verwijst kortheidshalve naar rov. 3.6.1 tot en met 3.6.4 van zijn tussenarrest van 22 maart 2016.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat indien het hof met rov. 3.6.4 heeft bedoeld dat het verweer van [appellante] op dit punt hoogstens ertoe kan leiden dat aan [geïntimeerde] voor de uitvoering van de automatiseringswerkzaamheden maximaal een bedrag van € 2.135,15 excl. btw kan worden ontzegd, [geïntimeerde] uit proceseconomische en kostentechnische redenen afziet van bewijslevering ten aanzien van haar stelling dat de automatiseringswerkzaamheden waren voltooid.
12.6.2.
Het hof heeft dat niet met rov. 3.6.4 bedoeld. In rov. 3.6.4 heeft het hof geoordeeld dat in de stellingen van [appellante] op dit punt geen vordering tot voldoening van een bedrag van
€ 2.135,15 excl. btw wegens vervangende schadevergoeding is te lezen en dat die stellingen relevant zijn in het kader van haar verweer tegen het verschuldigd zijn van de (volledige) restant aanneemsom.
12.6.3.
Niettemin zal het hof [geïntimeerde] niet opdragen te bewijzen dat zij de automatiseringswerkzaamheden had voltooid. Daartoe overweegt het hof het volgende.
In reactie op het hiervoor weergegeven standpunt van [geïntimeerde] heeft [appellante] volstaan met de vaststelling dat [geïntimeerde] het bewijs niet heeft geleverd en met een verwijzing naar de toelichting op haar eerste grief. In die toelichting (mvg 20, 21) stelt [appellante] dat de kosten van het afmaken van de automatiseringswerkzaamheden die [geïntimeerde] had moeten uitvoeren € 2.135,15 excl. btw hebben bedragen. Bij die stand van zaken begroot het hof het bedrag dat [geïntimeerde] teveel in rekening heeft gebracht – ervan uitgaande dat de automatiseringswerkzaamheden nog niet door [geïntimeerde] waren voltooid toen zij haar werkzaamheden opschortte – op genoemd bedrag van € 2.135,15 excl. btw. Dat betekent ook dat aan de voorwaarde voor het prijsgeven van het recht op bewijslevering op dit punt is voldaan. Het hof zal het bestreden vonnis in zoverre vernietigen dat op de in conventie toegewezen hoofdsom voornoemd bedrag vermeerderd met btw (de rechtbank wees incl. btw toe), te weten € 2.540,83, in mindering wordt gebracht. Aldus resteert dan een toe te wijzen bedrag van € 806.845,17 (€ 809.386,-- minus
€ 2.540,83).
Slotsom ten aanzien van de vorderingen van [geïntimeerde] voor zover toegewezen (de conventie in eerste aanleg).
12.7.
De slotsom is dat de grieven voor zover gericht tegen de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] , met uitzondering van het hiervoor in rov. 12.6.3 besprokene, niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
In zoverre is in deze procedure een eindoordeel te geven. Dat geldt niet voor het deel dat de door [geïntimeerde] aan [appellante] geleverde bitumenleiding betreft (de reconventie in eerste aanleg). Dat komt hierna aan de orde.
Gelet op de lange duur van deze procedure, op het feit dat het debat omtrent de vorderingen van [geïntimeerde] is afgerond en goed te onderscheiden is van de vordering van [appellante] omtrent de bitumenleiding, zal het hof voor eerstgenoemd deel (de conventie in eerste aanleg) eindarrest wijzen.
De vordering van [appellante] tot herstel van gebreken aan de bitumenleiding. Grief 12b ten dele.
12.8.1.
De deskundige (Botman) heeft de vraag of de bitumenleiding de eigenschappen bezit die [appellante] op grond van de aannemingsovereenkomst mocht verwachten als volgt beantwoord:
“[p. 1, tweede helft]
1. De inhoud van de 8” bitumenleiding met een lengte van 720 meter is ca. 25.000 liter, ofwel ruim een tankwagen vol, bitumen van ca. 150°C. Het is (…) een lastige en zeer omvangrijke klus om een en ander zodanig te construeren dat vanuit 10 verschillende punten de leiding kan worden leeggemaakt. Hier had [appellante] wel een taak dit duidelijker te maken aan de opdrachtnemer hoe dit zou moeten gebeuren. Bij leegblazen via de 10 drainpunten blijft er veel bitumen achter (30-50%) wat ofwel stolt, of de leiding dient constant te worden verwarmd, dan wel opgewarmd te worden voor gebruik.
Oorspronkelijk zouden er 2 tot 4 schepen per jaar worden gelost. Om de leiding niet ca 300 dagen per jaar te verwarmen of het gestolde materiaal vloeibaar te maken had vooraf een duidelijke keuze gemaakt moeten worden door [appellante] .
2. Deze opmerking over flenzen in de leiding in de aanbiedinghof: dat alle bochten worden voorzien van flenzen i.v.m. schoonmaken van de leiding]
is zeer onbegrijpelijk. Het schoonmaken van een los leidingstuk is een onmogelijke opgave zonder dat het in een smeerboel verandert. Hiervoor dient een permanent aangesloten Pigging Systeem te worden gebruikt. Dat [geïntimeerde] aangegeven heeft twijfels te hebben over het “leegmaken van de leiding” wordt met de opmerking no. 2 gemaakt in de offerte van 20-07-2010 en met de opmerking betreffende de z.g. blinde vlek.
3. Indien lassen in een leiding 10% worden geröntgend (…) zal een lasser hiervoor zijn maatregelen treffen en een ruim voldoende (dus overmatige) doorlassing maken in de radiale lassen. Gebeurt dit, dan zal de Pig daarop vastlopen. (…)
[p. 2]
Het gevolg hiervan is dat een Pig (geschikt tegen 150°C) hier wordt beschadigd en/of vastloopt. (…)
5. In het offerte stadium wordt dus duidelijk dat een Pig, maar ook (flens)afdichtingen e.d. geschikt dienen te zijn tegen 150°C. In de uitwerking hiervan is onvoldoende aandacht gegeven door [geïntimeerde]
6. Kennelijk heeft [geïntimeerde] ook hier ook onvoldoende aandacht aan gegeven aan, en navraag gedaan betreffende de “Aanvullende informatie WTB en E&I “blinde vlek” zoals dit benoemd is in de offerte.
(…)
[p. 3, laatste alinea]
De leiding voor bitumen bij [appellante] zou slechts enkele malen per jaar gebruikt worden.(…) Het Piggen is en was hier bedoeld om “het grootste deel” van de leidinginhoud uit de leiding te kunnen verwijderen zodat de verwarming (ca. 150°C) zou kunnen worden uitgeschakeld. Het “restant” zou bij de volgende verlading worden gesmolten door opwarmen van de leiding gedurende enige tijd of opgesmolten kunnen door het volgende product. Hoewel deze werkwijze een veel mindere kwaliteit van de Piggable leiding vereist in oppervlakteruwheid (…) vormt hoofdzakelijk de doorlassing hier dus het grote probleem.
[p. 4]
Conclusie
(…) mijn conclusie dan ook, dat zowel [geïntimeerde] als ook [appellante] in het voortraject te licht hebben gedacht voor het tot stand komen van een duidelijke nauwkeurige aanvraag, offerte en aannemingsovereenkomst.
De opdrachtgever bepaalt hoe zij het proces van handling voor zich zien en geven hiervan een duidelijke uitleg. [appellante] had dus vanaf het begin duidelijker moeten zijn over wat zij wilden met de inhoud van de leiding. Laten zitten, of eruit en hoe dan. [geïntimeerde] had een meer kritische houding ten opzichte van de (onduidelijke) wensen van [appellante] verwacht mogen worden.
Om dit toch een Piggable leiding te kunnen laten zijn, concludeer ik dat eind juli 2010 (of voor in ieder geval vóór aanvang van fabricage van de leiding) [geïntimeerde] , geweten zou moeten hebben dat voor deze leiding andere eisen gesteld worden dan standaard. Dit in het bijzonder voor de lassen. Op het moment van de oplevering was de leiding niet Piggable. Ook niet nadat vele lassen door [geïntimeerde] waren aangepast c.q. vlak geslepen, kan het zelfs door één enkele doorlassing een probleem blijven geven.”
Verder blijkt ook dat de deskundige al in 2010 bij de bitumenleiding betrokken is geweest. Op p. 3 van het rapport vermeldt de deskundige een bijeenkomst op 24 september 2010 waarop hij aan onder meer vertegenwoordigers van [geïntimeerde] en [appellante] uitleg heeft gegeven omtrent, kort gezegd, wat nodig is voor het leegdrukken van de leiding met behulp van een Pigging systeem. De deskundige schrijft dat toen de alarmbellen hadden moeten gaan rinkelen bij zowel [geïntimeerde] als bij [appellante] .
12.8.2.
Volgens [appellante] is hiermee bewezen dat de bitumenleiding niet voldoet aan hetgeen [appellante] op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Volgens [geïntimeerde] niet.
12.8.3.
Het hof acht zich nog onvoldoende voorgelicht om op dit punt een eindoordeel te geven. Aan [appellante] kan worden toegegeven dat de deskundige heeft geconcludeerd dat de leiding niet Piggable was op het moment van oplevering. Indien hierbij in ogenschouw wordt genomen dat partijen het eens zijn over de eis dat de leiding ‘piggable’ moet zijn (zie ook rov. 3.16.6 tussenarrest 22 maart 2016) levert dat een aanwijzing op dat de bitumenleiding, kort gezegd, gebrekkig was ten tijde van de oplevering. Daar staat echter tegenover dat de deskundige ervan uitgaat dat de leiding niet piggable is, terwijl vaststaat dat bij de tests in februari 2013 “
a succesful Pigging was done”(zie rov. 3.16.7 tussenarrest 22 maart 2016). Ten slotte staat met het deskundigenrapport naar het oordeel van het hof nog niet vast dat de bitumenleiding niet de eigenschappen bezit die
[appellante] op grond van de aannemingsovereenkomst mocht verwachten. De deskundige vermeldt immers ook dat [appellante] duidelijker had moeten zijn richting [geïntimeerde] en dat bij beide partijen alarmbellen hadden moeten gaan rinkelen. Dat zou gevolgen kunnen hebben omtrent het oordeel wat [appellante] precies mocht verwachten.
Meervoudige comparitie van partijen
12.9.1.
Gelet op het vorenstaande gelast het hof een comparitie van partijen, waarop ook de deskundige Botman aanwezig dient te zijn. Op die zitting zullen in ieder geval de volgende punten aan de orde komen:
i. i) de aanloop naar de offerte voor de bitumenleiding, waaronder de informatie die partijen over en weer aan elkaar hebben gegeven toen;
ii) de zogenaamde “blinde vlek” (zie ook pagina’s 4 van de offertes van 16 en 20 juli 2010).
De desbetreffende e-mailwisseling – voor zover nog niet bij de gedingstukken gevoegd en voor zover wel, de vermelding van de vindplaatsen – dient uiterlijk veertien dagen voorafgaande aan de zitting door [appellante] aan het hof, aan de deskundige Botman en aan [geïntimeerde] te worden toegezonden;
iii) de opmerkingen van [geïntimeerde] in de offertes van 16 en 20 juli 2010 onder 2. (“
Een andere onduidelijkheid is het leegpompen van de leiding van het schip naar de tanks. Leiding is 720 m lang. Verder bevindt de pomp zich op het schip”);
iv) het bezoek van de deskundige aan PMF Mechanical op 24 september 2010 waarbij ook aanwezig waren de heer [medewerker van appellante] namens [appellante] en de heer [medewerker van geintimeerde] namens [geïntimeerde] (zie deskundigenrapport p. 3);
v) de (on)mogelijkheid van herstel van de bitumenleiding, mede gelet op de bevinding van de deskundige (p. 5 onder C): “
Blijft het probleem met de obstakels van o.a. de doorlassingen. Voor het herstellen van de bestaande en gebruikte leiding is GÉÉN enkele oplossing meer mogelijk om deze zo aan te passen dat de pigging wel goed zou kunnen verlopen.”;
vi) het gebruik door [appellante] van de bitumenleiding de afgelopen jaren c.q. de daarvoor door [appellante] ingezette alternatieven.
12.9.2.
Partijen dienen bescheiden waarop zij ter comparitie een beroep wensen te doen uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij, aan de deskundige Botman en aan het hof. Daartoe behoren in elk geval de onder rov. 12.9.1 onder ii) vermelde bescheiden die [appellante] dient toe te zenden.
[appellante] dient behalve haar verhinderdata en die van haar advocaat ook de verhinderdata van de deskundige Botman op te geven (zie ook het dictum onder 13, tweede deel).
Het aanvullende voorschot op de kosten van de deskundige Botman ten behoeve van zijn aanwezigheid bij de comparitie van partijen dient door [appellante] voldaan te worden.
12.9.3.
De comparitie zal tevens dienen om te onderzoeken of partijen geheel of ten dele tot een minnelijke regeling kunnen komen.
12.9.4.
Het staat partijen uiteraard vrij om ter besparing van kosten en met het oog op de wederzijdse procesrisico’s voor dit laatste nog niet beslechte punt onderling een minnelijke regeling te treffen.
Deelarrest; eindarrest (de vorderingen van [geïntimeerde] ; de conventie) en tussenarrest (de vordering van [appellante] ; de reconventie).
12.10.1.
Voor wat betreft de vorderingen van [geïntimeerde] (de conventie in eerste aanleg) wordt hierna eindarrest gewezen. In die procedure dient [appellante] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij de aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen kosten te betalen, waaronder de kosten van de deskundigen Van de Moosdijk van EIPM (€ 3.630,--) en van de deskundigen Van den Heuvel van Tanc B.V. (€ 11.679,83) en Sybesma van T-Gradin (€ 23.383,37), welke kosten [geïntimeerde] heeft voorgeschoten.
12.10.2.
Voor wat betreft de vordering van [appellante] tot herstel van de bitumenleiding gelast het hof een comparitie van partijen en wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

13.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep enuitsluitendvoor zover het betreft het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant onder zaaknummer/rolnummer C:/02/253852/HA ZA 12-625 op 2 juli 2014in conventiegewezen vonnis:
vernietigt dat vonnis maar uitsluitend voor zover [appellante] daarbij in 4.1 en 4.2 is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 809.386,00 en tot betaling van de in dat vonnis genoemde rente over dat bedrag,
en doet in zoverre opnieuw recht als volgt:
veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 806.845,17;
veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerde] te betalen de in bovengenoemd vonnis onder 4.2 omschreven rente over het bedrag van € 806.845,17 met ingang van de in genoemd vonnis omschreven data;
bekrachtigt genoemd vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 5.114,-- aan griffierecht, op € 18.712,-- aan salaris advocaat en op € 38.693,20 aan kosten deskundigen;
verklaart bovengenoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer gevorderde af.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------
op het principaal hoger beroep enuitsluitendvoor zover het betreft het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant onder zaaknummer/rolnummer C:/02/253852/HA ZA 12-625 op 2 juli 2014in reconventiegewezen vonnis:
bepaalt dat partijen –
deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is– vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door het hof te bepalen datum, met de hiervoor onder rov. 12.9.1 en 12.9.3 vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van 30
juli 2019voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, van hun advocaten en van de deskundige Botman in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt het aanvullend voorschot voor de kosten van de deskundige Botman als bedoeld in rov. 12.9.2. op € 1.650,-- incl. btw en bepaalt dat [appellante] dat bedrag zal overmaken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
het hof zalna genoemde roldatum dag en uur van de comparitie vaststellen en vervolgens
de deskundige Botman oproepenom dan te verschijnen;
verzoekt partijen kopieën van de hiervoor onder rov. 12.9.1 onder ii) en rov. 12.9.2 bedoelde informatie uiterlijk twee weken voor de comparitie te doen toekomen aan de wederpartij, aan de deskundige Botman en aan het hof;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M.A. Wabeke en
T.J. Dorhout Mees en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 juli 2019.
griffier rolraadsheer