ECLI:NL:GHSHE:2019:2414

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
200.208.908_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling in het kader van de Begeleide Omgangsregeling (BOR) voor minderjarige met complexe ouderproblematiek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 juli 2019, gaat het om een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter, die onder toezicht is gesteld. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.B.M. Rütten, heeft in hoger beroep een verzoek ingediend om contact met zijn dochter, die door de moeder, vertegenwoordigd door mr. B.M.A. Jegers, wordt tegengehouden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een onderzoek ingesteld naar de situatie van de minderjarige, die kampt met ernstige gedragsproblemen en trauma's. Het hof heeft eerder in een beschikking van 16 november 2017 een Begeleide Omgangsregeling (BOR) opgelegd, die aanvankelijk goed verliep, maar later problematisch werd. De moeder heeft grote weerstand tegen het contact tussen de vader en de dochter, wat leidt tot een complexe situatie waarin de minderjarige zich in een loyaliteitsconflict bevindt. Het hof heeft besloten om de ouders te verwijzen naar de module BOR niveau 3 van de Mutsaersstichting, met als doel het contact tussen de vader en de dochter te herstellen, onder begeleiding en met aandacht voor de onderlinge communicatie tussen de ouders. De beslissing over de omgang is aangehouden tot een pro forma zitting op 7 november 2019, in afwachting van de resultaten van de module.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 juli 2019
Zaaknummer: 200.208.908/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/209317 / FA RK 15-2585
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.B.M. Rütten,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: thans mr. B.M.A. Jegers, voorheen mr. K. Wöltgens-Daems.
Als informant in deze zaak wordt aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Limburg,
Regio Zuid-Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ;
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 16 november 2017

Bij die beschikking heeft het hof bepaald dat de vader en de minderjarige [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar in het kader van de module Begeleide Omgangsregeling (BOR) fase 2 van Xonar. Het hof heeft partijen verwezen naar Xonar en heeft Xonar verzocht, al dan niet middels de raad, het hof tijdig te informeren omtrent de resultaten van de begeleide contacten, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan partijen en de raad.
Het hof heeft de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar aanleiding van het verdere behandeltraject van [minderjarige] en het traject bij BOR en tot een nader advies te komen. Iedere verdere beslissing is door het hof aangehouden in afwachting van het verslag van Xonar en het raadsrapport.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Rütten;
- de moeder, bijgestaan door mr. Jegers;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
6.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 5 december 2018;
- de brief van de advocaat van de vader d.d. 18 december 2018;
- de brief van de advocaat van de moeder d.d. 18 december 2018;
- de brief met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 20 mei 2019;
- de brief van de GI d.d. 29 mei 2019;

7.De verdere beoordeling

7.1.1.
Uit het raadsrapport van 5 december 2018 volgt dat de door het hof opgelegde Begeleide Omgangsregeling (hierna: BOR) op 15 maart 2018 is gestart, nadat het Traumacentrum Jeugd daarvoor hun fiat hadden gegeven. Uit de gegevens van de BOR van Xonar volgt dat hoewel er aanvankelijk verzet was bij [minderjarige] om het contact met de vader aan te gaan, zij zich uiteindelijk op haar gemak voelde tijdens het contact met de vader en genoot van het samenzijn.
Het Traumacentrum Jeugd (TCJ) heeft in juni 2018 geconcludeerd dat de EMDR therapie succesvol is afgesloten en dat [minderjarige] haar trauma’s uit het verleden succesvol heeft verwerkt. Er lag geen hulpvraag meer bij het TCJ. Dit traject is afgesloten met het advies om een weerbaarheidstraining voor [minderjarige] op te starten, zodat zij leert wat ze wel en niet fijn vindt, alsmede Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling (IOG) in de thuissituatie bij de moeder in te zetten. De inzet van het IOG richt zich op het verstevigen van het gezag van de moeder door haar te ondersteunen in het bieden van meer structuur en grenzen aan [minderjarige] om zo haar gevoel van veiligheid te versterken.
7.1.2.
Ondanks dat er aanvankelijk sprake was van een adequate ontwikkeling van [minderjarige] is er sinds medio augustus 2018 sprake van extreem toenemende gedragsproblematiek bij [minderjarige] . Dit uitte zich in het zichzelf pijn willen doen door een mes op haar keel te zetten of uit het raam te willen springen, extreem angstig zijn in de thuissituatie waarna zij zich daar later schuldig en verdrietig over voelt en in haar gedrag iedereen willen “pleasen”.
De raad heeft gelet op deze ernstige zorgen op 9 oktober 2018 ambtshalve besloten het door het hof verzochte raadsonderzoek uit de breiden met een beschermingsonderzoek. De raad heeft vervolgens de kinderrechter verzocht om gelet op de ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , haar onder toezicht te stellen. Dit verzoek is toegewezen door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in de beschikking van 27 december 2018, waarbij [minderjarige] onder toezicht is gesteld van de GI met ingang van 27 december 2018 tot 27 december 2019.
7.1.3.
Uit het onderzoek van de raad volgt verder dat de moeder een grote weerstand laat zien ten aanzien van het contact van [minderjarige] met de vader waarbij de moeder zich laat leiden door haar stellige overtuiging dat de vader geen verantwoordelijke opvoeder is, [minderjarige] in onveilige situaties brengt en seksueel misbruikt heeft, ondanks dat dit niet feitelijk is aangetoond. Ondanks dat de hulpverlening aangeeft dat [minderjarige] de traumabehandeling positief afgerond heeft en de angsten weerlegd zijn van trauma naar loyaliteitsproblematiek, kan moeder door haar eigen traumatische levenservaringen niet tot andere inzichten komen hetgeen mogelijk het probleemgedrag van [minderjarige] in stand houdt. Vanuit haar beleving geeft moeder betekenis aan het gedrag van [minderjarige] die niet overeenkomt met de werkelijkheid. Het lukt moeder, die hierin gesteund wordt door haar netwerk, niet om hierin een andere beweging te maken waardoor ze de neiging heeft om het gedrag van [minderjarige] te problematiseren. Hierdoor blijft de focus liggen op het gedrag van [minderjarige] .
De raad is van mening dat [minderjarige] reactief gedrag laat zien op haar leefomgeving, die al jarenlang onduidelijk en onveilig is door de aanhoudende strijd tussen de ouders, die elkaar wantrouwen en diskwalificeren als opvoeders. De ingezette hulpverlening heeft niet voor verbetering op dit gebied gezorgd en de hulp gericht op herstel van contact met de vader is afgebroken. Tijdens de BOR is gebleken dat [minderjarige] de twee werelden van de vader en de moeder niet kan combineren. Ze is verrast met de positieve beleving van haar contact met de vader, wat ze niet zodanig kan terugkoppelen naar de moeder omdat ze geen toestemming voelt van de moeder om het fijn te mogen hebben met haar vader. [minderjarige] lijkt hierdoor te kiezen voor de wereld van de moeder, omdat het combineren van de twee werelden te moeilijk voor haar is.
De vader diskwalificeert de moeder als verantwoorde opvoeder en voelt zich onmachtig, omdat hij van mening is dat de moeder de omgangsregeling stopgezet heeft.
De vader meent dat [minderjarige] niet meer bij moeder zou moeten blijven wonen, omdat de moeder pedagogisch onmachtig is om [minderjarige] een goede opvoeding te geven. Ook geeft zij hem geen plek in het leven van [minderjarige] waardoor [minderjarige] geen relatie met hem kan onderhouden en ook daardoor problematisch gedrag laat zien, aldus de vader.
De raad deelt de zorgen van de vader dat er op dit moment onvoldoende ruimte aan [minderjarige] gegeven wordt om contact te mogen hebben met de vader.
Volgens de raad dienen de ouders - om de zorgen voor het veilig opgroeien van [minderjarige] weg te nemen - samen met de personen uit hun netwerk en de hulpverlening een plan te maken waarin kan worden toegewerkt naar de doelen zoals verwoord in het raadsrapport onder punt 2 op pagina 21 van het rapport.
De raad meent dat de ouders daarbij de volgende hulp nodig hebben:
  • ggz-behandeling van de moeder voor haar trauma’s;
  • ouderschapsreorganisatie en psycho-educatie inzake echtscheiding en omgangsproblematiek (KIES-coaching);
  • BOR van Humanitas om de overdracht van [minderjarige] van moeder naar vader over te nemen; en
  • voortzetting IOG voor moeder om [minderjarige] een consequente en duidelijke structuur in de opvoeding te bieden.
7.1.4.
Het advies van de raad in de onderhavige zaak is dat een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aan de belangen van [minderjarige] tegemoet komt, in die zin dat er een basisregeling wordt vastgesteld waarbij [minderjarige] 8 uur per 14 dagen op zaterdag of zondag, zonder overnachting bij de vader verblijft en de overige contacten in overleg, onder regie van de gezinsvoogd. Door inzet van een vrijwilliger van Humanitas [minderjarige] dient begeleiding en ondersteuning geboden te worden bij de overdrachtsmomenten van de moeder naar de vader en omgekeerd.
7.2.
Uit de brief van 18 december 2018 van de advocaat van de vader volgt dat de vader instemt met het advies van de raad en dit advies kan worden overgenomen in een beschikking, zonder voorafgaande mondeling behandeling.
7.3.
Uit de brief van 18 december 2018 van de advocaat van de moeder volgt dat de moeder niet instemt met het advies van de raad. Zij verzoekt om een nadere mondelinge behandeling.
De moeder herkent zich niet in het beeld dat de raad van haar schetst. De moeder heeft [minderjarige] juist gestimuleerd om deel te nemen aan de BOR. [minderjarige] heeft zelf aangegeven dat zij wilde stoppen met de BOR.
De moeder heeft bovendien, in tegenstelling tot hetgeen de raad vermeldt, in het verleden psychologische hulp gehad bij het verwerken van haar eigen misbruik en deze behandeling is succesvol afgesloten. Zij projecteert derhalve niet haar eigen angstgevoelens op [minderjarige] zoals de raad suggereert. Daarbij komt dat de raad onbegeleide omgang adviseert terwijl de BOR onsuccesvol is afgerond. De moeder stelt derhalve dat het advies van de raad niet zonder nadere mondelinge behandeling worden gevolgd.
Het hof overweegt het volgende.
7.4.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting van het hof op 6 juni 2019 is besproken volgt dat
de in de beschikking van het hof van 16 november 2017 bepaalde BOR fase 2 van Xonar goed is verlopen. Hoewel [minderjarige] aanvankelijk niet open stond voor contact met de vader, voelde zij zich op haar gemak bij hem en was er een ontspannen sfeer.
Na het derde omgangsmoment vond er echter een omslag plaats en stond [minderjarige] niet meer open voor een vervolgcontact. Zoals door de raad beschreven in het voornoemde raadsrapport kon [minderjarige] de twee werelden van de moeder en de vader niet combineren. [minderjarige] liet zeer zorgelijke signalen zien: agressief en brutaal gedrag zien, waarbij zij met spullen gooide. Ook deed zij suïcidale uitspraken en vertoonde zij suïcidale neigingen. Dit heeft vervolgens geleid tot de voornoemde ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
Uit de door de GI verstrekte informatie volgt dat het nu beter gaat met [minderjarige] . Sinds april 2019 heeft zij wekelijkse individuele gesprekken bij de Mondriaan Zorggroep. [minderjarige] is gebaat bij deze gesprekken zij ervaart deze als helpend en lijkt rustiger en beter in haar vel te zitten.
[minderjarige] heeft aangegeven dat zij de vader wil zien om hem persoonlijk te vertellen dat ze hem na dat gesprek nooit meer wil zien, hetgeen in groot contrast staat met de eerdere BOR regeling waar de begeleider een positieve interactie zag tussen de vader en [minderjarige] .
De GI heeft het hof geadviseerd om de individuele begeleiding van [minderjarige] en de ouderbegeleiding voort te zetten en bij voorkeur uit te breiden naar systeemtherapie zodat de vader ook daarbij wordt betrokken. Ook zou er een module BOR fase 3 opgelegd kunnen worden om van daaruit een start te kunnen maken aan herstel van het oudercontact met de vader en meer zicht te krijgen op de onderliggende ouderproblematiek.
Het hof is, gelet op wat hiervoor is overwogen en gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91), van oordeel dat het belang van [minderjarige] met zich brengt dat er zo spoedig mogelijk contactherstel met de vader plaatsvindt, zodat de huidige situatie wordt doorbroken. Gezien echter de ernstige problematiek waarmee [minderjarige] kampt en de complexe onderlinge verhouding van de ouders, is het hof van oordeel dat het contactherstel met de nodige ondersteuning en begeleiding dient te worden omkleed.
De door de raad geadviseerde (onbegeleide) omgangsregeling is dan ook, gelet op de zorgelijke signalen die [minderjarige] in het najaar van 2018 na het (abrupte) stopzetten van de BOR regeling liet zien, op dit moment een stap te ver.
[minderjarige] verkeert in een moeilijke positie waarin loyaliteit haar parten speelt. Ze was verrast met de positieve beleving van haar contact met de vader, wat zij mogelijk niet heeft kunnen verwerken omdat zij geen emotionele toestemming voelde en voelt van de moeder om het fijn te mogen hebben met de vader. [minderjarige] lijkt hierdoor te hebben gekozen voor de wereld van de moeder, omdat het combineren van de twee werelden (moeder en vader) te moeilijk voor haar is. De houding van de moeder ten opzichte van de omgang van [minderjarige] met de vader is van groot belang voor [minderjarige] en de moeder dient inzicht te verkrijgen in wat haar eigen verantwoordelijkheid voor de problematiek van [minderjarige] in dit verband is.
Daarnaast is het met name de onderliggende ouderproblematiek die keer op keer van invloed is op het (niet slagen van het) contact tussen [minderjarige] en de vader. Zoals de raad tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling heeft benadrukt zit het probleem voornamelijk in de communicatieproblemen tussen de ouders en zijn het de ouders die het moeten oplossen voor [minderjarige] . De focus dient te liggen op wat [minderjarige] van beide ouders nodig heeft om ervoor te zorgen dat zij zich veilig voelt.
Het hof zal dan ook het advies van de GI opvolgen en partijen verwijzen naar de module BOR niveau 3 van de Mutsaersstichting, indien mogelijk op een locatie te [plaats] , althans in de nabijheid van de woonplaats van de ouders en [minderjarige] .
Naast de individuele begeleiding van [minderjarige] en het komen tot contactherstel tussen [minderjarige] en de vader (door middel van begeleide omgangscontacten) dient door de Mutsaersstichting ook aandacht te worden besteed aan organisatie van het ouderschap van partijen en de onderlinge communicatie. Voorts dient er, voor zover nodig, aandacht te zijn voor hulpverlening aan partijen.
7.5.
Hoewel het hof de wens van de vader begrijpt dat hij op dit moment zo snel mogelijk omgang wil met [minderjarige] en hij in feite niet langer wil wachten op onderzoeken, is het advies van de GI op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] . Daarbij komt dat de raad ter zitting daarmee heeft ingestemd en heeft benadrukt dat [minderjarige] , gelet op de zorgwekkende ontwikkelingen eerst toe moet kunnen komen aan haar ontwikkelingstaken. [minderjarige] dient zich veilig te voelen en gekeken moet worden wat daarvoor nodig is.
Het hof gaat er derhalve van uit dat partijen in het belang van [minderjarige] hun volledige medewerking aan deze verwijzing zullen verlenen. Het hof verzoekt de GI de regie op zich te nemen en zorg te dragen voor de aanmelding van partijen en [minderjarige] bij de Mutsaersstichting voor de genoemde module BOR niveau 3, dit in goede banen te leiden en erop toe te zien dat de voortgang daarvan wordt gewaarborgd.
Indien de module BOR niveau 3 niet wordt opgestart verzoekt het hof de GI het hof hiervan onverwijld in kennis te stellen onder opgave van de reden van het niet-opstarten.
7.6.
Het hof verzoekt de GI het hof tijdig vóór na te melden pro forma datum schriftelijk te informeren over de resultaten van de module en van de begeleide contacten onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen en de raad.
7.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beslissing inzake het verzoek van de vader ten aanzien van de omgang aanhouden tot pro forma 7 november 2019, in afwachting van de uitkomst van de module BOR niveau 3.

8.De beslissing

Het hof:
verwijst de moeder en de vader naar de module BOR niveau 3 van de Mutsaersstichting,
bepaalt dat de vader en [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , gerechtigd zijn tot contact met elkaar in het kader van de module Begeleide Omgangsregeling (BOR) niveau 3 van de Mutsaersstichting;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 7 november 2019 PRO FORMA, in afwachting van het verloop van de begeleide omgangscontacten;
verzoekt de GI het hof tijdig vóór bovenstaande pro forma datum schriftelijk te informeren omtrent de resultaten van de begeleide contacten, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaat van de vader, de advocaat van de moeder en de raad;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, L.Th.L.G. Pellis, A.M. van Riemsdijk en is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.