ECLI:NL:GHSHE:2019:2364

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
5 juli 2019
Zaaknummer
200.260.139_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had op 21 mei 2019 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, omdat de appellant niet voldeed aan zijn verplichtingen uit de regeling. De appellant had verzuimd om voldoende sollicitaties te verrichten en had niet tijdig informatie verstrekt aan zijn bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 26 juni 2019 heeft de appellant zijn standpunten toegelicht, waarbij hij stelde dat hij altijd zijn medewerking had verleend en dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder het overlijden van zijn partner en de zorg voor zijn kinderen, hem belemmerden in het voldoen aan zijn verplichtingen.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant ondanks herhaalde waarschuwingen van zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris niet aan zijn sollicitatieverplichting heeft voldaan. Ook zijn informatieverplichtingen zijn niet naar behoren nagekomen. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant niet kan worden vrijgesteld van zijn tekortkomingen en dat de eerdere kans die hem was geboden om zijn tekortkomingen te verhelpen niet is benut. De nieuwe schulden die de appellant heeft laten ontstaan, waaronder een terugvordering van de gemeente, zijn ook in de beoordeling meegenomen. Het hof heeft uiteindelijk de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds beëindigd zonder toekenning van een schone lei.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 4 juli 2019
Zaaknummer : 200.260.139/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/17/25 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen te Roermond.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 mei 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 mei 2019, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling af te wijzen en de schuldsaneringsregeling voort te zetten.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juni 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. Ter Meulen-Mouwen;
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder;
  • de heer [begeleider] , verbonden aan Radar, in zijn hoedanigheid van begeleider van [appellant] ;
- mevrouw [beschermingsbewindvoerder 1] en de heer [beschermingsbewindvoerder 2] in hun hoedanigheid van informanten, hierna
te noemen: beschermingsbewindvoerder [beschermingsbewindvoerder 1] respectievelijk
beschermingsbewindvoerder [beschermingsbewindvoerder 2] .
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van respectievelijk het verhoor bij de rechter-commissaris en de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 september 2017 en 9 mei 2019;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 6 juni 2019 en 14 juni 2019.
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 17 juni 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit hun aanwezigheid bij de mondelinge behandeling in hoger beroep blijkt dat zowel beschermingsbewindvoerder [beschermingsbewindvoerder 1] als [beschermingsbewindvoerder 2] bekend zijn met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en dat beiden in het kader daarvan in de gelegenheid zijn gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook beiden gebruik hebben gemaakt, om hun visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 23 januari 2017 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 25 maart 2019 tussentijds beëindigd nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.2. De saniet is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. De saniet heeft namelijk bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt echter dat, ondanks een verhoor bij de rechter-commissaris op 28 september 2017 en een eerder verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling hetwelk is behandeld ter zitting bij de rechtbank van 9 mei 2018, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie- en sollicitatieplicht, wederom niet althans onvoldoende zijn nagekomen. Van de saniet wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Faillissementswet, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan de saniet weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen.
2.3.
De saniet wist, althans behoorde te weten, dat een saniet, om aan de
sollicitatieverplichting te voldoen, maandelijks ten minste vier sollicitaties dient te
verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder dient te versturen. De saniet heeft
echter slechts een enkele keer bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de
bewindvoerder. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de saniet in voldoende mate
heeft gesolliciteerd.
Bovendien heeft saniet toen hij een baan gevonden had en zijn partner vervolgens in
voorlopige hechtenis werd genomen er (zonder overleg met de bewindvoerder) voor
gekozen te stoppen met werken. Toen hij nadat de voorlopige hechtenis van zijn partner was
beëindigd weer aan het werk ging stopte hij na korte tijd vanwege arbeidsongeschiktheid,
zonder informatie aan de bewindvoerder te verstrekken. Uiteindelijk heeft hij wel een
verklaring van de huisarts aan de bewindvoerder doen toekomen maar niet de gevraagde
doorverwijzing naar een hulpverlenende instantie.
2.4.
Daarnaast is er een nieuwe bovenmatige nieuwe schuld bij de gemeente ontstaan
vanwege teveel ontvangen bijstand. Saniet en zijn partner hebben inkomsten ontvangen (uit
internetverkopen) en deze inkomsten hebben zij niet gemeld bij de gemeente. Het betreft
een bruto bedrag van € 3.465,47 over de periode 10 november 2017 tot en met 11 juli 2018.
Voorts blijft de partner van saniet kennelijk schulden maken. Saniet geeft aan daar geen
invloed op te hebben hetgeen wel een negatieve invloed heeft op het inkomen van saniet.
2.5.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de saniet niet aan de
kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling heeft voldaan en dat de van de saniet te
vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft
ontbroken. Door dit doen of nalaten is de uitvoering van de schuldsaneringsregeling
belemmerd dan wel gefrustreerd. Deze tekortkomingen kunnen de saniet worden
aangerekend en zijn van dien aard dat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de zogenaamde schone lei gerechtvaardigd is. De aangeboden kansen van de rechter-commissaris en de rechtbank om de schuldsaneringsregeling, met goede ondersteuning van de beschermingsbewindvoerder en een begeleider van Radar, alsnog een goede wending te geven heeft hij niet benut. Met de waarschuwingen die saniet heeft gehad mocht een ruime verbetering worden verwacht hetgeen niet het geval is. Dat het nu sinds 6 weken goed met saniet gaat is voor de rechtbank, mede gezien deze eerdere waarschuwingen, onvoldoende om anders te beslissen.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Alvorens de grieven toe te lichten stelt [appellant] dat het schrijven van de bewindvoerster van maart 2019 een groot aantal onjuistheden bevat. Zo stelt de bewindvoerster dat er sprake is aan de zijde van [appellant] van
internetfraude/oplichting terwijl daar geen sprake van is en ook nooit is geweest. Voorts wordt gewag gemaakt van twee deurwaardersexploten die in maart 2019 aan [advies] Advies zijn betekend. Het betreft hier echter schulden van de partner van [appellant] die dateren van voor de ingang van de schuldsaneringsregeling. Ook stelt de bewindvoerster dat zij geen informatie heeft ontvangen van Radar, hetgeen onjuist is. Onjuist is ook het gestelde dat de bewindvoerster niet zou weten waar [appellant] gewerkt heeft in de maanden juni en juli 2018 en voor hoeveel uren per week. Dit nu deze loonspecificaties en het daarbij behorende salaris zijn binnen gekomen bij [advies] Advies en zijn doorgezonden naar de bewindvoerster.
[appellant] herkent zich daarnaast niet in de stellingname dat het bij hem aan medewerking ontbreekt en heeft ontbroken om tot een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling te komen. Er is sprake van een problematiek ten gevolge van het plotselinge overlijden van zijn eerste partner die op dat moment 7 maanden zwanger was (2014). Thans heeft hij een nieuwe partner waarmee hij twee kinderen heeft van 2 en 3 jaar, alsmede woont een zoon van de partner van 8 jaar bij hem. Zoals blijkt uit het dossier heeft de partner ook nog een zoon van thans 17 jaar die het leven van [appellant] erg zwaar heeft gemaakt. Deze jongen woonde, nadat hij weggelopen was uit het internaat waar hij verbleef, ook bij hem, doch deze jongen bleek verslaafd aan drugs met alle criminele nevenverschijnselen van dien.
Ondanks deze persoonlijke problematiek heeft [appellant] altijd zijn medewerking verleend en open kaart gespeeld betreffende zijn inkomen en nevenverdiensten. Hij heeft zich niet schuldig gemaakt aan oplichting dan wel fraude. Ten overvloede, indien de gemeente juist had gehandeld dan hadden de bedragen die [appellant] heeft doorgegeven als zijnde verdiend met verkopen via internet gekort dienen te worden op de uitkering. De gemeente heeft een vreemde koers gevaren hetgeen ook wordt onderschreven door het feit dat er geen boetebesluit is genomen door de gemeente. Ten onrechte worden de bedragen thans bruto teruggevorderd omdat dit bijna een verdubbeling is van het bedrag van de
verkopen. De bedragen hadden netto gekort dienen te worden op de uitkering.
Voorts heeft [appellant] er niet voor gekozen om thuis te blijven om voor drie kleine kinderen te zorgen omdat zijn partner van het ene op het andere moment in hechtenis werd genomen en aldaar vijf weken heeft doorgebracht. Een keuze impliceert altijd nog dat er ook een andere oplossing mogelijk zou zijn geweest. Deze oplossing was er niet. [appellant] heeft geen familie waar hij drie jonge kinderen voor onbepaalde tijd zou kunnen onderbrengen. Juist is wel dat hij niet de bewindvoerster vooraf in kennis heeft gesteld. Dit omdat daartoe de mogelijkheid niet was in die zin dat de partner was aangehouden en [appellant] op dat moment zijn werkgever moest bellen met de mededeling dat hij niet meer kon komen werken. Waarom hij in het kader van de schuldsanering daarover had dienen te overleggen met de bewindvoerster ontgaat hem. Omdat [appellant] wel zijn medewerking wenst te geven aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling had hij weer snel nadat zijn partner uit detentie kwam een andere baan gevonden. Deze heeft hij niet kunnen behouden omdat hij door de opeenstapeling van ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven in relatief korte tijd een burn-out heeft gekregen zoals de huisarts ook heeft verklaard. [appellant] kan geen bewijs overleggen van een verwijzing naar een instantie en een behandeling aldaar omdat deze stukken er niet zijn. Hij wordt begeleid door de heer [begeleider] van Radar, die tweemaal per week bij hem langs kwam en sinds [appellant] werkt is er tweemaal per week telefonisch contact, en die ook altijd de sollicitaties samen met [appellant] heeft gedaan per email. Alle sollicitaties zijn doorgestuurd door [begeleider] via zijn computer. [appellant] heeft geen computer en kan derhalve daar niet voor zorgen. Voorts is het [appellant] wederom gelukt een baan te vinden, thans voor zes maanden. Hij heeft een arbeidsovereenkomst rechtstreeks bij zijn werkgever dus niet via een uitzendbureau. Deze baan lag al in het verschiet toen de bewindvoerster wederom met een verzoek kwam om de schuldsaneringsregeling tussentijds op te heffen. [appellant] is derhalve de mening toegedaan dat hij niet te kort is geschoten in zijn informatie-,sollicitatie- en afdrachtplicht, zijnde de kernverplichtingen waaraan hij dient te voldoen.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] herkent zich niet in het stuk van de bewindvoerder, hij heeft immers altijd naar vermogen proberen te voldoen aan de eisen van de schuldsaneringsregeling. In het laatste verslag van de bewindvoerder staat ook dat de informatievoorziening beter verloopt. Daarnaast blijven er onduidelijkheden; waarom zou [appellant] bijvoorbeeld te laat zijn met het hebben van een werkkring/nieuw werk?
Hij heeft vier keer een nieuwe baan gevonden en dat kan alleen als men solliciteert. Recentelijk is hij bij een familiebedrijf in dienst getreden en daar heeft hij het erg naar zijn zin. Hij heeft ook wel degelijk gesolliciteerd, maar daarvan kan hij geen schriftelijke bewijzen overleggen. Er zijn wel bewijzen van sollicitaties naar de gemeente gestuurd.
Hij heeft geen computer en solliciteert vaak niet digitaal maar telefonisch of gaat bij bedrijven in persoon langs maar daar krijgt hij geen bevestiging van op schrift.
De heer [begeleider] heeft [appellant] een paar keer laten solliciteren op zijn computer. Verder heeft [appellant] zich ingeschreven bij een uitzendbureau. Het is dan wel kort door de bocht om te stellen dat hij niet zou hebben gesolliciteerd. De begeleiding van Cadans is nog altijd aanwezig, het is ook nooit de bedoeling geweest om dit te stoppen.
Er is op dit moment echter geen sprake van een daadwerkelijk beschermingsbewind, dus [appellant] is op zoek naar een andere beschermingsbewindvoerder.
Privé is het ook turbulent geweest. [appellant] heeft PTSS en dat komt door het overlijden van het kindje en zijn partner in 2014. [appellant] heeft voorheen zes jaar in loondienst gewerkt naar volle tevredenheid. Op zijn huidige werk gaat het ook goed. Hij kan het werken dus volhouden, zeker als hij straks een nieuwe beschermingsbewindvoerder heeft. Een verzoek hiertoe heeft hij inmiddels ingediend. Hij heeft dan weer een steunnetwerk nu het contact met zijn vader en broers duurzaam verbroken is. Daarnaast is hij op zoek naar een zelfstandige woonruimte omdat het tussen hem en zijn partner ook niet soepel meer loopt.
Met betrekking tot de nieuwe schuld uit hoofde van een gemeentelijke beschikking voor het verkopen van goederen op internet merkt [appellant] op dat hij bij de gemeente is langs geweest en heeft verteld over het verkopen via internet. De gemeente gaat uit van handel maar de beschermingsbewindvoerder heeft nagelaten daartegen beroep in te stellen. Het standpunt van de gemeente is zeer arbitrair. De gemeente heeft hem eerder mondeling te verstaan gegeven dat hij spullen mocht verkopen zolang het geen nieuwe spullen waren want dan zou het handel zijn. [appellant] wist dus niet beter dan dat het mocht.
Het vermeende gebrek aan medewerking is ook niet aan hem toe te rekenen. Er is sprake van een psychiatrisch beeld, maar hij heeft zich desondanks toch naar vermogen ingespannen. Een behandeling bij psychiater of psycholoog moet nog volgen. Ook geeft [appellant] aan geen klik te hebben met zijn bewindvoerder, maar erkent dat hij haar wel op de hoogte had moeten stellen omtrent zijn nieuwe baan. Hij hoopt wederom op een allerlaatste kans, aldus [appellant] .
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Zoals ook in haar voordracht aan de rechtbank vermeld, is de bewindvoerder van mening dat [appellant] ernstig tekort is geschoten in de sollicitatie- en arbeidsplicht en in de informatieverplichting. Verder zijn er nieuwe schulden ontstaan. Het feit dat [appellant] sinds april 2019 (vooralsnog fulltime) werkt maakt de tekortkomingen vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling niet goed. [appellant] heeft vanaf september 2017 (aanvang arbeidsplicht) geen arbeidsongeschiktheid aangetoond (behoudens een brief van de huisarts), en geen enkel sollicitatiebewijs verstrekt. De bewindvoerder is dan ook van mening dat het vonnis waarvan beroep, waarbij de regeling van [appellant] tussentijds is beëindigd zonder schone lei, bekrachtigd dient te worden.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Mogelijk heeft [appellant] gesolliciteerd maar dit had hij schriftelijk moeten aantonen en dat is niet gebeurd. Ook is er geen bewijs van zijn inschrijving bij een uitzendbureau. De begeleiding door Radar is de bewindvoerder bekend, maar niet de duur van die begeleiding. Ook de turbulentie in het privéleven van [appellant] is de bewindvoerder bekend, maar daar heeft de rechtbank al rekening mee gehouden door [appellant] een extra kans te geven en een eerder verzoek tot tussentijdse beëindiging af te wijzen, maar deze heeft [appellant] niet gegrepen.
[appellant] stelt nu dat hij wel sollicitatiebewijzen naar de gemeente heeft verzonden waar hij eerder zei dat hij ze niet had. Misschien had hij die bewijzen kunnen opvragen bij de gemeente en eerder aan de bewindvoerder of hier kunnen overleggen. Het feit dat [appellant] op zoek is naar een andere woonruimte is de bewindvoerder ook bekend. Met betrekking tot zijn psychosociale problematiek merkt de bewindvoerder op dat er een verwijzing zou zijn naar een psycholoog, maar dit is niet van de grond gekomen. Er wordt niet doorgezet. [appellant] gaf ook vorig jaar aan dat hij een baan had, maar het betreft telkens kortdurende dienstverbanden. Over het algemeen werkt hij weinig. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gehandhaafd.
3.9.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft beschermingsbewindvoerder [beschermingsbewindvoerder 1] , kort weergegeven, desgevraagd nog het navolgende toegevoegd. [appellant] zei haar dat de gemeente had aangegeven dat de internethandel geoorloofd was. Hierop heeft [beschermingsbewindvoerder 1] hem te verstaan gegeven dat hij dit op schrift moest laten stellen door de betreffende medewerker van de gemeente met wie [appellant] stelt te hebben gesproken. Dat heeft hij kennelijk niet gedaan want door de beschermingsbewindvoerder is een dergelijke verklaring niet ontvangen. [appellant] heeft ook met de sociale recherche gesproken. Het is juist dat de beschermingsbewindvoerders vervolgens geen bezwaar tegen de korting op zijn uitkering hebben ingediend, nu er geen verklaring als verzocht is overgelegd.
Beschermingsbewindvoerder [beschermingsbewindvoerder 2] voegt hieraan toe dat hij [appellant] regelmatig aan de telefoon heeft gehad en daarbij heeft aangegeven dat handelen op internet als handel wordt gezien. Er is voorts ook enige tijd een boedeltekort ontstaan, maar dat is weer ingelopen. Het dossier van [appellant] is altijd heel onstabiel. Er zijn veel nieuwe schulden waaronder schulden aan de KPN, maar die zijn nagenoeg allemaal van de partner van [appellant] . In beginsel gaan de schuldeisers achter deze partner aan en niet achter [appellant] . De beschermingsbewindvoerder heeft in dit geval geen bezwaar tegen het verzoek van [appellant] een andere beschermingsbewindvoerder aan te stellen.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c of d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.10.2.
Vast staat dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (en met ingang van 21 september 2017 onverkort voor hem van kracht zijnde) sollicitatieverplichting, ondanks herhaalde waarschuwingen en aansporingen van zowel zijn bewindvoerder als de rechter-commissaris, niet naar behoren, feitelijk nagenoeg in het geheel niet, is nagekomen. [appellant] stelt weliswaar (aanvullend) gesolliciteerd te hebben, maar verzuimt om deze door hem gestelde sollicitatie-activiteiten middels onderliggende stukken dan wel anderszins ook maar enigszins aannemelijk te maken. Hetzelfde dient te gelden voor de stelling van [appellant] dat hij zich zou hebben ingeschreven bij (tenminste) één uitzendbureau. Ingevolge artikel 3.5 van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen dient een schuldenaar gemiddeld viermaal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties) te verrichten alsmede ingeschreven te zijn bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en drie á vier uitzendbureaus. Voorts dient een schuldenaar steeds, en gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw ook spontaan, kopieën van zijn sollicitatiebewijzen- en (inschrijvings)formulieren e.d. te maken en aan de bewindvoerder toe te sturen. Bovendien klemt een en ander naar het oordeel van het hof des te meer nu èn de rechter-commissaris [appellant] bij gelegenheid van het hiertoe bepaalde verhoor op 28 september 2017 èn de rechtbank bij vonnis van 25 mei 2018 nog nadrukkelijk op het belang van een juiste nakoming van voornoemde verplichting voor een succesvol verloop van zijn schuldsaneringsregeling hebben gewezen. [appellant] heeft, vanwege eerdere gelijksoortige tekortkomingen, in de vorm van een afwijzing van het verzoek van de bewindvoerder in 2018 tot een tussentijdse beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling, door de rechtbank al eerder een extra kans gekregen, als neergelegd in het vonnis van de rechtbank van 22 mei 2018 Tot slot merkt het hof op dat de stelling van [appellant] , dat hij omdat hij niet over een computer beschikt niet digitaal kan solliciteren en daarom ook geen (digitale) sollicitatiebewijzen kan overleggen, zich maar moeilijk laat rijmen met het feit dat hij klaarblijkelijk wel in de gelegenheid is geweest om digitaal tweedehands goederen via een daartoe ingerichte website te verkopen. [appellant] moet daarvoor immers internetverbinding hebben gehad. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om bijvoorbeeld via een kennis of via de openbare bibliotheek gebruik te maken van een computer voor sollicitaties.
3.10.3.
Vast staat tevens dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieverplichting, wederom ondanks herhaalde waarschuwingen en aansporingen van zowel zijn bewindvoerder als de rechter-commissaris, eveneens niet naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellant] verzuimd om zijn bewindvoerder (spontaan) te informeren met betrekking tot het feit dat hij, teneinde als gevolg van het voorarrest van zijn partner de zorg voor de kinderen op zich te kunnen nemen, met zijn arbeidsbetrekking terstond was gestopt. Daarnaast heeft [appellant] geen dan wel niet tijdig en/of onvolledige informatie aan zijn bewindvoerder verstrekt aangaande de inwoning van zijn stiefzoon, het op zijn naam zetten van een scooter, het genereren van inkomsten uit internethandel, zijn doorverwijzing voor de behandeling van zijn psychosociale problematiek bij Centiv, de kwesties met de verzekeringsmaatschappijen Unigarant en Arag en de rapportages van [naam] en Radar.
3.10.4.
Voorts staat vast dat [appellant] nieuwe, en gelet op de hoogte van zijn besteedbare inkomen bovendien als bovenmatig aan te merken, schulden heeft laten ontstaan in de vorm van een terugvordering van de gemeente en een schuld aan het waterleidingbedrijf. Met betrekking tot eerstgenoemde schuld stelt [appellant] dat zijn beschermingsbewindvoerder ten onrechte zou hebben nagelaten om tegen deze terugvordering bezwaar te maken. Deze stelling staat op gespannen voet met hetgeen de betreffende beschermingsbewindvoerder bij gelegenheid van de mondelinge behadeling in hoger beroep hieromtrent verklaard heeft. Volgens laatstgenoemde zou [appellant] hem immers telefonisch hebben medegedeeld dat de gemeente de opbrengst van de internethandel van [appellant] niet als inkomen zou beschouwen. Dit omdat het geen verkoop van nieuwe goederen zou betreffen. De aansporing van de beschermingsbewindvoerder om deze stelling van de gemeente op papier bevestigd te krijgen heeft [appellant] vervolgens klaarblijkelijk naast zich neer gelegd. Hierbij overweegt het hof dat [appellant] de lezing van de feiten van de beschermingsbewindvoerder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook niet weersproken heeft. Dit alles daargelaten nog het feit dat het instellen van een dergelijk bezwaar tegen een in de ogen van [appellant] evident ten onrechte invordering/ korting ook tot de eigen verantwoordelijkheid van [appellant] dient te worden gerekend.
3.10.5.
Nu [appellant] bij een eerdere beëindigingszitting reeds een allerlaatste kans geboden is om zijn toentertijd vastgestelde tekortkomingen in de nakoming van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen alsnog te compenseren , is het hof allereerst van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). Het feit dat [appellant] de hem geboden extra kans niet heeft aangegrepen en de omstandigheden van het geval sinds 22 mei 2018, alsook de inschatting en stellingname van de bewindvoerder brengt het hof ertoe een tweede extra kans - door middel van een verlenging - niet opportuun te achten. Dat [appellant] inmiddels sinds drie maanden een vaste baan met inkomen heeft is hiertoe onvoldoende.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, S.M.A.M. Venhuizen en A.L. Bervoets en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2019.