Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg (waaronder de zittingsaantekeningen van de zitting van 7 september 2018) en producties, ingekomen ter griffie op 18 december 2018;
- het verweerschrift inclusief incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 22 februari 2019;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 21 maart 2019;
- een V6-formulier van [appellante] ter indiening van nadere stukken met producties L tot en met O, ingekomen ter griffie op 24 april 2019;
3.De beoordeling
€ 42.726,60 bruto;
Daarnaast heeft [verweerder] zowel primair als subsidiair verzocht [appellante] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 1.496,90 aan buitengerechtelijke incassokosten en [appellante] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de nakosten.
met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2018 tot de dag van betaling;
met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2018 tot de dag van betaling;
€ 12.253,69 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2018 tot de dag van betaling;
vergoeding zijn verwerkt op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 10.000,- voor elke dag na betekening van de beschikking dat [appellante] niet voldoet aan de veroordelingen als genoemd onder sub a, b en c.
Het hof heeft aanleiding gezien de voor de beslissing relevante feiten deels opnieuw vast te stellen zoals hiervoor vermeld in r.o. 3.1. en hierna bij de beoordeling van de overige grieven. De grief van [appellante] mist voor het overige belang, nu deze grief niet tot vernietiging van de bestreden beschikking kan leiden.
het terrein van [appellante] ) is vertrokken;
van zijn dienst zijn werkplek (en het terrein van [appellante] ) te verlaten;
zijn ongeoorloofde afwezigheid.
Het hof gaat voorbij aan dit bewijsaanbod. Het eerste en derde feit is niet betwist en voor het overige kan het aangeboden bewijs, gezien hetgeen hiervoor reeds over de feitelijke gang van zaken is overwogen en hetgeen [appellante] ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag niet tot beslissing van de zaak leiden als bedoeld in artikel 166 Rv.
Nu het hof hiervoor heeft geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [appellante] niet rechtsgeldig was, heeft de kantonrechter terecht een billijke vergoeding aan [verweerder] toegekend op grond van artikel op grond van artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW. Het begrijpt uit de toelichting op de grief dat niet wordt gegriefd tegen de hoogte van de billijke vergoeding maar slechts tegen het oordeel van de kantonrechter dat deze verschuldigd was. De vierde grief faalt derhalve.
€ 12.253,69 bruto.
Op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW is de transitievergoeding niet verschuldigd indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. [appellante] heeft haar stelling dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld gebaseerd op dezelfde omstandigheden als die zij in het kader van de dringende reden voor het ontslag op staande voet heeft aangevoerd. Gelet op hetgeen het hof hiervoor bij de behandeling van de tweede en derde grief heeft overwogen, is het hof van oordeel dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten in de zin van 7:673 lid 7 sub c BW. De zesde grief faalt derhalve.
€ 2.811,81 bruto per maand en een dienstentoeslag van € 638,28 bruto per maand. Er was sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en het hof acht niet aannemelijk dat deze op korte termijn zou zijn ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding, zoals [appellante] aanvoert. Nu het hof hiervoor bij r.o. 3.12. heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat er fraude is gepleegd, had de verhouding tussen partijen weer genormaliseerd kunnen worden. Het is voor het hof onzeker hoe lang [verweerder] nog in een drieploegendienst zou hebben gedraaid en daarvoor extra zou zijn betaald. [verweerder] werkte namelijk pas drie maanden in deze drieploegendienst. Het hof acht aannemelijk dat indien [verweerder] zou zijn gestopt met de drieploegendienst hij weer in een tweeploegendienst zou zijn gaan werken, zoals hij deed vóór 5 maart 2018. Blijkens de overgelegde salarisstroken van januari en februari 2018 ontving [verweerder] toen een dienstentoeslag van € 478,01 per maand. Het hof ziet gelet op het voorgaande geen reden om de dienstentoeslag geheel buiten beschouwing te laten en alleen uit te gaan van het basisloon, zoals [appellante] aanvoert.
[verweerder] heeft onweersproken aangevoerd dat hij in de periode van 22 mei 2018 tot 19 juni 2018 geen inkomsten had. Met ingang van 19 juni 2018 heeft [verweerder] een nieuwe baan. Dit was voor hem aanleiding te berusten in het ontslag op staande voet. Het loon van [verweerder] bedroeg bij zijn nieuwe werkgever in 2018 € 2.514,50 bruto per maand. Met ingang van 1 januari 2019 is het loon verhoogd tot € 2.675,- bruto per maand. Deze loonsverhoging zal het hof buiten beschouwing laten nu [verweerder] onweersproken heeft gesteld dat het loon bij [appellante] ook regelmatig werd verhoogd op grond van de CAO. Het verschil in loon bedraagt derhalve
€ 935,59 bruto per maand uitgaande van een drieploegendienst bij [appellante] of € 775,32 bruto per maand uitgaande van een tweeploegendienst bij [appellante] .
heeft nog aangevoerd dat [verweerder] er bewust voor gekozen heeft om binnen vier weken na het ontslag op staande voet een functie te accepteren waarbij hij minder loon ontvangt. Gelet op de goede arbeidsmarkt voor technisch personeel had hij er ook voor kunnen kiezen iets langer te zoeken naar een functie met een hoger loon. Het hof is van oordeel dat [verweerder] niet verweten kan worden dat hij heeft gekozen voor zekerheid en een functie met een lager loon heeft geaccepteerd, nu hij door [appellante] in de situatie is gebracht dat hij van de ene op de andere dag geen arbeidsovereenkomst en derhalve geen loon meer had. Hieruit volgt tevens dat de reden die [verweerder] had om te berusten in het ontslag op staande voet aan [appellante] is toe te rekenen.