8.1.[appellante] had ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding woonplaats in Duitsland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat het hof ambtshalve dient te oordelen omtrent de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
Het geschil betreft een handelszaak als bedoeld in artikel 1 van de herschikte EEX-Verordening. Partijen hebben ter comparitie van partijen ten overstaan van de rechtbank verklaard dat zij het erover eens zijn dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Die afspraak is vastgelegd in het aanvullende proces-verbaal van comparitie van 16 september 2016. Gelet op artikel 25 lid 1, aanhef en onder a, van de herschikte EEX-Verordening heeft de Nederlandse rechter derhalve rechtsmacht.
Gezien genoemd proces-verbaal zijn partijen het er ook over eens gebleken dat op het geschil Nederlands recht van toepassing is. Daarvan is de eerste rechter uitgegaan en daartegen is niet gegriefd, zodat ook het hof gaat daarvan uitgaat.
8.2.1.[appellante] , die twee grieven heeft aangevoerd, concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vordering van [geïntimeerde] .
8.2.2.[geïntimeerde] heeft de grieven van [appellante] bestreden. Voorts heeft [geïntimeerde] zijn vordering bij memorie van antwoord vermeerderd met € 17.104,94. Volgens [geïntimeerde] is inmiddels gebleken dat zijn schade hoger is dan waarvan in eerste aanleg is uitgegaan.
[appellante] , die geen bezwaar heeft gemaakt tegen de vermeerdering van eis als zodanig, heeft bij akte inhoudelijk (aanvullend) verweer gevoerd tegen de gewijzigde eis.
8.3.1.Met grief 1 voert [appellante] in de eerste plaats aan dat zij niet bekend was met artikel 5, aanhef en onder d, van de akte van levering (hiervoor geciteerd, hierna ook: de garantiebepaling). [appellante] weet niet door wie de tekst van de akte van levering is opgesteld (in ieder geval niet door haarzelf of haar makelaar), de akte is niet door haarzelf ondertekend (maar door een gevolmachtigde medewerkster van het passerende notariskantoor) en de garantiebepaling is niet met [appellante] besproken. Haar wil was er niet op gericht om te worden gebonden aan de garantiebepaling, aldus [appellante] . De rechtbank heeft dat volgens [appellante] miskend.
8.3.2.Grief 1 is voorts gericht tegen de uitleg die de rechtbank aan de garantiebepaling heeft gegeven. Volgens [appellante] is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat uit de bepaling volgt dat [appellante] ook heeft in te staan voor aanzeggingen van de gemeente tot aanpassing van het pand waarvan zij niet op de hoogte was. [appellante] voert aan dat uit de omstandigheden van het onderhavige geval volgt dat van een minder vergaande strekking moet worden uitgegaan, in die zin dat aan [appellante] alleen aanschrijvingen kunnen worden tegengeworpen voor zover die haar ten tijde van de ondertekening van de akte van levering bekend waren. [appellante] heeft in dit verband gewezen op de volgende feiten en omstandigheden (verkort weergegeven):
Er is geen schriftelijke koopovereenkomst. De kennelijk op verzoek van [geïntimeerde] in de akte van levering opgenomen garantiebepaling is niet met [appellante] besproken of aan haar uitgelegd en wijkt af van soortgelijke bepalingen die in NVM-koopovereenkomsten plegen te worden opgenomen. Rekening moet worden gehouden met de bescherming die [appellante] als consument ten opzichte van [geïntimeerde] als professional behoort toe te komen.
[geïntimeerde] is een professioneel belegger en kan bekend worden geacht met de regelgeving op het gebied van de verhuur van zelfstandige wooneenheden. [appellante] , die alleen maar de verhuur door de vorige eigenaar van het pand heeft voortgezet, is daarentegen een leek op het gebied van vastgoed. Op [geïntimeerde] rustte daarom een (grotere) onderzoeksplicht ten aanzien van regelgeving en bouwkundige gebreken. Dit geldt temeer omdat het pand als een woonhuis is verkocht, en niet als afzonderlijke appartementen/zelfstandige wooneenheden, en [geïntimeerde] voorafgaand aan de koop te kennen heeft gegeven dat hij het pand als woning voor zijn gezin wilde kopen.
[appellante] is niet aanwezig geweest bij bezichtigingen of gesprekken, noch bij de ondertekening van de akte van levering.
[geïntimeerde] werd bij de bezichtiging bijgestaan door een bouwkundig adviseur. Gelet op die bouwkundige advisering door de bouwkundige had het voor [geïntimeerde] duidelijk moeten zijn dat nader onderzoek naar de publiekrechtelijke status van het pand nodig was.
Het hof overweegt als volgt.
8.3.3.Als het gaat om de uitleg van notariële akten die strekken tot levering van registergoederen en/of de vestiging van beperkte rechten, geldt volgens vaste rechtspraak de objectieve uitlegmaatstaf. In een dergelijk geval komt het aan op de partijbedoeling voor zover die in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht. Die bedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Partijbedoelingen die uit andere stukken of omstandigheden blijken zijn dus niet relevant en mogen hierbij niet worden betrokken. Derden moeten immers kunnen afgaan op hetgeen in een – in de openbare registers ingeschreven – akte is vermeld ter zake van de overdracht van een registergoed of van de vestiging van een beperkt recht op een registergoed.
De onderhavige garantiebepaling houdt evenwel in het geheel geen verband met de levering van een registergoed of de vestiging van een beperkt recht waarvan de kennisneming door derden in de openbare registers van belang zou kunnen zijn, maar is slechts obligatoir van aard en alleen van belang in de onderlinge rechtspositie tussen de contractspartijen ( [geïntimeerde] en [appellante] ). Bij de beantwoording van de vraag hoe deze obligatoire afspraak moet worden uitgelegd, geldt de Haviltex-maatstaf.
8.3.4.De vraag of er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en de vraag wat partijen dan zijn overeengekomen (de inhoud van de overeenkomst), dient aan de hand van dezelfde Haviltex-maatstaf te worden beantwoord. De vraag hoe de in een schriftelijk contract tussen partijen neergelegde verhouding moet worden geduid of uitgelegd, kan op grond van die norm niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen ze te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen mag worden verwacht. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van het geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang.
8.3.5.Nu [appellante] de akte van levering in haar opdracht heeft laten passeren door een door haar gevolmachtigde medewerker van het notariskantoor en aldus heeft verklaard in te stemmen met het in de akte van levering bepaalde, was naar het oordeel van het hof onder de gegeven omstandigheden het vertrouwen van [geïntimeerde] gerechtvaardigd dat de wil van [appellante] erop was gericht om (ook) gebonden te zijn aan de garantiebepaling en kan [appellante] in zoverre geen beroep doen op het ontbreken van een met haar verklaring overeenstemmende wil. De omstandigheid dat, naar [appellante] heeft aangevoerd, de inhoud van de garantiebepaling niet door [appellante] of haar makelaar is opgesteld en dat deze niet voorafgaand aan de ondertekening met [appellante] is besproken, kan daaraan niet, althans in onvoldoende mate afdoen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellante] bij de verkoop een makelaar in de arm heeft genomen en zich dus, evenals [geïntimeerde] , van professionele bijstand heeft voorzien.
8.3.6.[appellante] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de onder 6.4 genoemde brief van de gemeente van 13 juli 2015 niet heeft ontvangen en dat zij daarvan niet afwist. Volgens [appellante] moet de garantiebepaling zo worden uitgelegd dat zij slechts heeft in te staan voor aanzeggingen van overheidswege die haar ten tijde van de ondertekening van de akte van levering bekend waren.
[appellante] betwist voorts dat de brief van de gemeente van 13 juli 2015 moet worden gezien als een voorschrift of aankondiging van overheidswege als bedoeld in de garantiebepaling van artikel 5, aanhef en onder d, van de akte van levering. In de brief van 13 juli 2015 is slechts te lezen dat een omgevingsvergunning ontbreekt en dat die alsnog moet worden aangevraagd. In de brief wordt niet aangezegd dat er veranderingen aan het pand moeten plaatsvinden, aldus [appellante] .
8.3.7.Het hof stelt vast dat de gemeente bij e-mail van 21 september 2015 (productie 17 bij de akte van [geïntimeerde] van 14 juli 2016) aan [appellante] heeft geschreven:
"Wij ontvingen uw emailadres van de heer [medewerker van makelaars] van [makelaars] Makelaars.
Recent heeft er een inspectie plaatsgevonden in het aan u toebehorende pand gelegen [adres] te [plaats] .
De conclusies van deze inspectie zijn voor u als eigenaar van het pand van groot belang dit omdat gebruik en verkoop van het pand beperkt of beïnvloed kunnen worden.
Helaas zijn de brieven die wij u lieten toekomen retour gekomen. Wij verzoeken u contact op te nemen met (…)."
De ontvangst van deze e-mail is door [appellante] niet betwist en volgt ook uit het feit dat zij deze e-mail twee dagen later heeft doorgestuurd naar haar (toenmalige) makelaar, [makelaars] Makelaars, zo blijkt uit de e-mail van [appellante] van 23 september 2015 (eveneens productie 17 bij de akte van [geïntimeerde] van 14 juli 2016).
Op grond van de e-mail van de gemeente wist [appellante] in ieder geval en reeds geruime tijd voordat de akte van levering zou worden getekend dat er een inspectie in het aan haar in eigendom toebehorende pand had plaatsgevonden en dat de uitkomst van die inspectie volgens de gemeente 'van groot belang' was voor [appellante] als eigenaar en verkoper van het pand. [appellante] had, gelet daarop, naar het oordeel van het hof kunnen en behoren te weten wat de inhoud was van de brief van de gemeente van 13 juli 2015. Zij had aldus, met het oog op de belangen van [geïntimeerde] als haar contractspartij, op eenvoudige wijze van die inhoud en van de conclusies in het inspectierapport op de hoogte kunnen komen en [geïntimeerde] daarvan op de hoogte kunnen stellen. Voor zover [appellante] in de e-mail van de gemeente geen aanleiding heeft gezien om contact met de gemeente op te nemen teneinde er (precies) achter te komen waarover de gemeente haar had aangeschreven, dient dat naar het oordeel van het hof in het kader van de onderhavige beoordeling voor rekening en risico van [appellante] te komen. [appellante] kan [geïntimeerde] derhalve, gelet op deze feiten en omstandigheden, niet tegenwerpen dat zij niet van (de inhoud van) de brief van de gemeente van 13 juli 2015 afwist.
8.3.8.Voorts wordt overwogen dat uit de brief van 13 juli 2015, anders dan [appellante] heeft aangevoerd, wel degelijk blijkt dat de gemeente bouwkundige aanpassingen verlangde. Op de tweede bladzijde van de brief staat, onder het kopje 'wat u moet doen', immers vermeld dat [appellante] alsnog een omgevingsvergunning moet aanvragen en dat bij die aanvraag bouwkundige tekeningen zijn vereist. Daaruit volgt dat het naar het oordeel van het hof voor [appellante] voldoende duidelijk moet zijn geweest dat er voor de verhuur van zelfstandige woonruimten in het pand, waarvoor een omgevingsvergunning was vereist maar die [appellante] nog niet had, volgens de gemeente ook bouwkundige aanpassingen (wijzigingen) nodig waren.
Op grond van het voorgaande kan de stelling van [appellante] dat de garantiebepaling zo moet worden uitgelegd dat zij alleen heeft in te staan voor aanschrijvingen die haar ten tijde van de ondertekening van de akte van levering feitelijk bekend waren, haar niet baten. Naar het oordeel van het hof had [appellante] behoren te weten dat de gemeente haar bij brief van 13 juli 2015 had aangeschreven om bouwkundige aanpassingen (veranderingen) aan te brengen en heeft [appellante] die brief daarom als een voorschrift of aankondiging van overheidswege moeten beschouwen als bedoeld in de garantiebepaling.
[appellante] heeft daarom naar het oordeel van het hof in strijd gehandeld met de garantiebepaling door van de (inhoud van de) brief van 13 juli 2015 geen melding te maken aan [geïntimeerde] .
De omstandigheid, zoals [appellante] heeft aangevoerd (maar [geïntimeerde] heeft betwist), dat [geïntimeerde] een professioneel belegger is, dat hij bij de bezichtiging van het pand werd bijgestaan door een bouwkundige en dat hij te kennen heeft gegeven dat hij het pand zelf wilde gaan bewonen, doet, indien en voor zover een en ander al juist is, aan het voorgaande niet af. Die omstandigheid ontslaat haar niet van haar verplichting om aan [geïntimeerde] van de brief mededeling te doen.
8.3.9.Bij het voorgaande neemt het hof in aanmerking dat, hoewel in de als productie 19 bij de akte van [geïntimeerde] van 14 juli 2016 in het geding gebrachte verkoopadvertentie is vermeld dat de woning eventueel vrij, leeg en ontruimd kan worden opgeleverd, in de akte van levering uitdrukkelijk is bepaald dat het verkochte geheel wordt overgedragen onder gestanddoening van de lopende huurovereenkomsten en dat [geïntimeerde] het pand in (deels) verhuurde staat aanvaardt en dat hij de lopende huurovereenkomsten gestand doet. Gelet daarop verwerpt het hof het standpunt van [appellante] dat zij ervan mocht uitgaan dat het de bedoeling van [geïntimeerde] was om het pand zelf met zijn gezin te gaan bewonen. Het was daarentegen voor [appellante] kenbaar dat het de bedoeling van [geïntimeerde] was om het pand (in ieder geval vooralsnog) te blijven verhuren. Het moest [appellante] daarom zonder meer duidelijk zijn geweest dat [geïntimeerde] belang had bij kennisneming van de brief van de gemeente van 13 juli 2015 en van het inspectierapport.
8.3.10.Gelet op het hiervoor overwogene faalt grief 1. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellante] de garantiebepaling heeft geschonden door geen melding te maken van de brief van de gemeente van 13 juli 2015 en dat daaruit volgt dat er sprake is van non-conformiteit. Als gevolg van de aanschrijving bezat het pand immers niet de eigenschappen die [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst mocht verwachten, namelijk de mogelijkheid tot verhuur van de in het pand aanwezige zelfstandige wooneenheden. [appellante] is gehouden de als gevolg daarvan door [geïntimeerde] geleden schade aan hem te vergoeden.
8.4.1.Grief 2 is gericht tegen de (hoogte van de) door de rechtbank aan [geïntimeerde] toegekende schadevergoeding. Volgens [appellante] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat [appellante] de kostenbegroting van [geïntimeerde] niet heeft betwist en heeft de rechtbank ten onrechte haar standpunt verworpen dat de gebreken reeds waren verdisconteerd in de vraagprijs. Ook heeft de rechtbank volgens [appellante] ten onrechte overwogen dat [appellante] de door [geïntimeerde] gestelde huurdervingschade niet heeft betwist.
8.4.2.Het hof acht zich, gelet op de wijze waarop en de mate waarin het debat over de (hoogte van de) schade in deze procedure is gevoerd, onvoldoende in staat om het beloop van de schade te begroten. Het hof zal de zaak daarom ambtshalve op de voet van artikel 612, tweede zin, Rv naar de schadestaatprocedure verwijzen.