In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een geschil tussen verschillende vennootschappen en een voormalig aandeelhouder over het gebruik van een woning na een bedrijfsovername. De appellant, [geïntimeerde 1], had op 25 november 2005 zijn aandelen in de vennootschap [de vennootschap 1] verkocht aan [beheer]. Na de verkoop bleef hij in de woning wonen, maar er ontstond onduidelijkheid over de huur- of gebruiksvergoeding die hij verschuldigd was. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat er geen huurovereenkomst was ontstaan en dat [geïntimeerde 1] mogelijk een gebruiksvergoeding verschuldigd was op basis van ongerechtvaardigde verrijking. In hoger beroep voerden de partijen hun argumenten aan, waarbij [exploitatiemaatschappij] een vordering indiende voor huurbetalingen en [geïntimeerde 1] zich verweerde door te stellen dat hij de woning had gekocht.
Het hof oordeelde dat de vordering van [exploitatiemaatschappij] op basis van huur niet toewijsbaar was, omdat de situatie niet was geregeld in de huurovereenkomst. Wel werd geoordeeld dat [geïntimeerde 1] ongerechtvaardigd was verrijkt door het gebruik van de woning zonder vergoeding, en dat hij een gebruiksvergoeding verschuldigd was. De kantonrechter had de gebruiksvergoeding vastgesteld op € 500,00 per maand, wat het hof bevestigde. De vordering van [beheer] en [Brabant] op basis van onverschuldigde betaling werd afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen voor zover de vordering onder II was toegewezen, maar bekrachtigde de overige beslissingen. De proceskosten werden toegewezen aan [geïntimeerde 1].