2.6.De B.V. heeft niet voldaan aan het in 2.5 genoemde vonnis. Daarop heeft [E] belanghebbende, [belanghebbende 1] , en een zevental besloten vennootschappen waarin belanghebbende en [belanghebbende 1] (indirect) alle aandelen hielden (hierna tezamen: [c.s.] ) gedagvaard omdat zij toerekenbaar onrechtmatig jegens [E] zouden hebben gehandeld. Zij zouden hebben bewerkstelligd dat [E] haar in 2.5 bedoelde vorderingen niet op de B.V. kon verhalen, door alle activa, bedrijfsactiviteiten en personeel van de B.V. over te dragen aan andere (groeps)vennootschappen. Bij arrest van dit Hof van 30 juli 2013, nr. 200.106.762/01, niet gepubliceerd op rechtspraak.nl, zijn [c.s.] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de in 2.5 bedoelde bedragen aan [E] , vermeerderd met de wettelijke handelsrente en kosten. Het Hof heeft in die zaak overwogen:
“3.Het hof gaat voorbij aan het verweer van [c.s.] dat erop neerkomt dat [E] niet goed heeft gepresteerd en dat [belanghebbende 1] - [belanghebbende 2] om die reden de facturen van [E] niet heeft betaald. Nu [belanghebbende 1] - [belanghebbende 2] bij vonnis, bekrachtigd bij arrest van het hof 's Hertogenbosch van 23 oktober 2012, is veroordeeld tot betaling van € 111.442,34 en € 44.019,47, beide bedragen vermeerderd met rente, behoeft dit verweer geen bespreking.
6. Voorts is van belang dat [c.s.] weliswaar aanvoeren dat de niet rooskleurige financiële situatie van [belanghebbende 1] - [belanghebbende 2] door de jaren heen de reden is geweest van de herstructurering met de oprichting van [F] , [B] en [C] op [oprichtingsdatum 1] 2009 en van [belanghebbende 1] - [belanghebbende 2] HR op 16 december 2009, maar dat [c.s.] niet de impliciete stelling heeft toegelicht dat de enkele oprichting van deze vennootschappen in 2009 redelijkerwijze kon leiden tot een verbetering van de financiële positie van de onderneming als totaal, zeker indien daarbij in aanmerking wordt genomen dat [c.s.] heeft betwist dat na de oprichting van de nieuwe werkmaatschappijen een overgang van de werknemers en de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende 1] - [belanghebbende 2] naar deze nieuw opgerichte vennootschappen heeft plaatsgehad. Dit had wel van [c.s.] mogen worden verwacht. Zonder toelichting, die [c.s.] ook in hoger beroep niet heeft verstrekt, valt immers niet in te zien dat het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten of het doen verrichten van bedrijfsactiviteiten door een andere werkmaatschappij op zichzelf tot een verbetering van omzet of winst kan leiden.
8. (…) houdt het hof het ervoor dat overdracht van bedrijfsactiviteiten in samenhang met de overgang van personeel van [belanghebbende 1] - [belanghebbende 2] naar de nieuwe werkmaatschappijen heeft plaatsgehad.
9. (…) daarmee is (…) niet komen vast te staan dat de koopprijs in het vermogen van [belanghebbende 1] [belanghebbende 2] is terechtgekomen. [c.s.] heeft in hoger beroep haar betwisting op dit punt enkel herhaald en daarmee onvoldoende de stelling van [E] weersproken dat [belanghebbende 1] - [belanghebbende 2] de activa om niet heeft overgedragen.
16. (…) [c.s.] (…) niet aannemelijk heeft gemaakt welk redelijk doel [belanghebbende 1] [belanghebbende 2] met de herstructurering en de oprichting van nieuwe vennootschappen kan hebben gediend.
17. Nu het hof [E] volgt in de stelling dat, gelet op het feit dat [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] in alle vennootschappen diegenen waren die direct of indirect het beleid bepaalden en feitelijk handelden, wetenschap van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] behalve aan hun holdings moet worden toegerekend aan [F] , [B] , [C] en [D] , leidt al het vorenstaande het hof tot de conclusie dat [c.s.] op grond van toerekenbaar onrechtmatig handelen aansprakelijk zijn jegens [E] voor de door haar geleden schade, bestaande in de niet voldoening aan het vonnis van de rechtbank van 16 september 2009. (…)”