Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
6.De beoordeling
[website 2]had gepubliceerd, dat het auteursrecht op de foto’s bij [appellant] rust en dat zij inbreuk op het auteursrecht van [appellant] maakte. Hij stelde haar in de gelegenheid om het gebruik van de foto’s alsnog met hem te regelen en deelde haar mee
[website 2]geplaatst waren geweest. [appellant] stelde dat deze daar op 18 januari 2011 op stonden, waarna ze op 24 januari 2011 zijn verwijderd. [geïntimeerde] stelde dat de foto’s en de teksten nimmer op de website
[website 2]hebben gestaan. Partijen hebben ter onderbouwing van hun standpunten over dit geschilpunt over en weer in eerste aanleg vele producties overgelegd, waaronder met name schriftelijke verklaringen van getuigen. Ook hebben zij zich beroepen op schermfoto’s van deze website en de resultaten van programma’s waarmee de historische inhoud van een website (al dan niet) kan worden gereconstrueerd. Het hof zal op een en ander bij de beoordeling ingaan.
[website 2]hebben gestaan. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis overwogen dat de door [geïntimeerde] gestelde manipulatie door [appellant] van de website van [geïntimeerde] bij het maken van het door hem als kopie van die website gepresenteerde bestand, niet alleen mogelijk was (rov. 3.1 tot en met 3.8) maar ook is bewezen (rov. 4.1 tot en met 9). De kantonrechter komt tot de slotsom dat [geïntimeerde] heeft aangetoond dat de foto’s en teksten van [appellant] nooit online op de website van [geïntimeerde] gestaan hebben.
[website 2]hebben zien staan. [getuige 4] , de latere partner van [appellant] , heeft verklaard dit te hebben gezien nadat zij op haar werk door [appellant] was gebeld. [getuige 13] , [getuige 14] en [getuige 3] hebben verklaard dit, op hun eigen computers, te hebben gezien op het kantoor van Menzis in [kantoorplaats] , waar zij toen, net als [appellant] , werkten. [getuige 4] en [getuige 3] hebben hun verklaringen als getuige tegenover de raadsheer-commissaris in grote lijnen bevestigd. Het hof heeft als gezegd (ook) de geloofwaardigheid van deze stellingen van [appellant] kritisch getoetst. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die het hof aanleiding geven die stellingen als ongeloofwaardig te beschouwen. Op vragen van het hof tijdens de pleidooizitting over een aantal opmerkelijke aspecten van deze verklaringen heeft [appellant] geloofwaardige antwoorden gegeven. Zo heeft [appellant] , naar aanleiding van een vraag over de mate van gedetailleerdheid van de verklaringen, geantwoord dat hij voor de getuigen een voorbeeldverklaring heeft opgesteld en naar aanleiding van een andere vraag dat hij niet meer weet waarom de verklaring van [getuige 3] is gedateerd op 24 januari 2011. Ook zijn antwoord op de vraag over het bestaan van de twee versies van de brief van [tekstschrijver] acht het hof geloofwaardig (zie hierboven 6.4.3.). Het feit deze antwoorden op zichzelf afbreuk zouden kunnen doen aan de bewijskracht van de bewijsmiddelen van [appellant] geeft vertrouwen in hun geloofwaardigheid. De kanttekeningen die de kantonrechter in rov. 3.4, 3.6 en 3.7 van het tussenvonnis heeft geplaatst bij de door [appellant] in het geding gebrachte verklaringen doen aan het bovenstaande niet af. Dat [appellant] in punt 9 van de dagvaarding heeft gesteld dat “een getuige” heeft geconstateerd dat de foto’s op de website van [geïntimeerde] stonden en vervolgens bij repliek vier verklaringen heeft overgelegd is weliswaar niet overeenkomstig het voorschrift van art. 111, derde lid, Rv, zoals de kantonrechter overweegt, maar in dit geval, dat gaat over een gering financieel belang, gezien de vele door [geïntimeerde] bij conclusie van antwoord overgelegde bewijsmiddelen, niet onbegrijpelijk. Plausibel is dat [appellant] aanvankelijk meende met vermelding van één getuige te kunnen volstaan, maar vervolgens in de inhoud van de conclusie van antwoord aanleiding heeft gezien meer getuigen naar voren te brengen. Dat [getuige 3] in zijn eerste verklaring niet, en in zijn tweede verklaring wel, heeft vermeld dat hij zich in het kantoor van Menzis in [kantoorplaats] bevond en in zijn eerste verklaring niet, en in zijn tweede verklaring wel, heeft verklaard ook de teksten op de website van [geïntimeerde] te hebben gezien, mag bij de kantonrechter vragen hebben opgeroepen, maar deze zijn in het tussenvonnis niet geëxpliciteerd.
dat productie 10 CvA niet de verklaring van [getuige 1] is maakt niet dat die inhoudelijk niet juist is” en dat zij “
een overzicht gemaakt(heeft)
van mailtjes die zij verzameld heeft”. Zij heeft geen enkel inzicht gegeven in hoe dat volgens haar in zijn werk is gegaan en evenmin, ook niet tijdens het pleidooi op vragen van het hof, gereageerd op de passage uit de getuigenverklaring van [getuige 1] dat hij bepaalde woorden die voorkomen in de bewuste mail zelf nooit gebruikt.
bewijs van woonst met historiek” van [getuige 15] aangevraagd. De gemeente heeft geantwoord dat [getuige 15] niet is ingeschreven in de bevolkingsregisters. Blijkens een brief van een gerechtsdeurwaarder in [woonplaats 2] heeft (ook) deze [getuige 15] in het rijksregister “
spijtig genoeg niet kunnen terugvinden, niet bij de 1ste naam, alsook niet bij de 2de naam op het vroeger adres.” Dit wijst uit dat de steller van de mail aan de advocaat van [appellant] onjuiste informatie heeft gegeven. Iemand die de naam van [getuige 15] gebruikte heeft aan de advocaat van [appellant] , op de vraag om te verschijnen als getuige, per mail bericht dat de datum van het voorlopig getuigenverhoor (20 mei 2014) “
echt niet haalbaar is, daar ik voor een werkopdracht in het buitenland ben.” [geïntimeerde] heeft daarna in de memorie van antwoord het standpunt ingenomen dat de in eerste aanleg overgelegde verklaring van [getuige 15] is, die volgens [geïntimeerde] ook aan de [adres] te [woonplaats 1] heeft gewoond. [geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord een mailwisseling van haarzelf, naar haar zeggen met [getuige 15] , uit 2017 gekopieerd.
Mede omdat mevrouw [geïntimeerde] in diezelfde periode veelvuldig telefonisch werd lastiggevallen, wist ze niet goed hoe zij met de onterechte beschuldigingen moest omgaan en heeft zij advies ingewonnen bij de juridische afdeling van Burafo. Zij adviseerden haar aangifte te doen bij de politie en nogmaals te reageren richting [appellant] .”