6.1.In de overwegingen 2.1 t/m 2.4 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Daarnaast staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist, tussen partijen vast.
Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
a. [geïntimeerde] is in de periode van 1995 tot 2012 gehuwd geweest met [ex-echtgenoot] (hierna: [ex-echtgenoot] ). In oktober 2010 heeft [geïntimeerde] bij de rechtbank een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk is op 4 december 2012 ontbonden door inschrijving van de door de rechtbank gewezen echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
[geïntimeerde] en [ex-echtgenoot] zijn verwikkeld (geweest) in diverse gerechtelijke procedures over onder meer de boedelscheiding en de geldigheid van een notariële akte uit 2007 waarbij zij hun in 1995 gemaakte huwelijkse voorwaarden hebben gewijzigd. Bij (onherroepelijke) beschikking van dit hof van 15 maart 2018 is die akte op verzoek van [geïntimeerde] vernietigd wegens dwaling. De procedure over de boedelscheiding loopt nog.
Op 9 januari 1998 zijn [geïntimeerde] en [ex-echtgenoot] ieder voor de helft eigenaar geworden van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning).
De aankoop van de woning is, net als de aankoop door [geïntimeerde] en [ex-echtgenoot] van een aangrenzend perceel (hierna: de extra tuin), gefinancierd door [vast goed] Vast Goed B.V. (hierna: [vast goed] ). [vast goed] was de vennootschap van wijlen de vader van [ex-echtgenoot] .
Op 18 december 1998 is tussen [vast goed] enerzijds en [geïntimeerde] en [ex-echtgenoot] anderzijds een notariële akte verleden, houdende zowel een hypotheekakte als (een) geldleningsovereenkomst(en). Over de geldlening(en) staat in de akte onder meer het volgende vermeld:
‘De schuldenaar[hof: [geïntimeerde] en [ex-echtgenoot] ]
erkent (hoofdelijk) schuldig aan de schuldeiser[hof: [vast goed] ]
, die deze schuldbekentenis aanneemt, een bedrag ter grootte zoals blijkt uit de administratie van [vast goed] Vast Goed B.V. wegens overeenkomst(en) van geldlening, welke tussen partijen zijn en eventueel nog worden gesloten (…).’
In de akte hebben [geïntimeerde] en [ex-echtgenoot] tot zekerheid van, kort gezegd, de terugbetaling van de lening(en), aan [vast goed] een recht van eerste hypotheek op de woning en op een strook grond (naar het hof aanneemt: de extra tuin) verleend tot een bedrag van fl. 2.000.000,- (in hoofdsom), zijnde omgerekend € 907.560,43.
Daarna heeft [vast goed] aan [geïntimeerde] en [ex-echtgenoot] een lening verstrekt van
fl. 200.000,-, zijnde omgerekend € 90.756,04, voor de aankoop van een weiland. Die lening is vastgelegd in een notariële akte van 13 juli 2000. Verder is in die akte het bedrag waarvoor [geïntimeerde] en [ex-echtgenoot] aan [vast goed] een hypotheekrecht hebben verleend verhoogd tot fl. 2.200.000,- (in hoofdsom), zijnde omgerekend
€ 998.316,47 (en is het hypotheekrecht tevens gevestigd op onder meer het weiland).
De voor de aankoop van het weiland verstrekte lening van fl. 200.000,- is volledig afgelost. Zoals blijkt uit een notariële akte van 24 oktober 2003, heeft [vast goed] vanwege die aflossing ingestemd met verlaging van de hypothecaire inschrijving met een bedrag van € 90.756,04 (omgerekend fl. 200.000,-), en heeft [vast goed] voor dit bedrag gedeeltelijk afstand gedaan van haar hypotheekrecht. In de akte staat dat dit leidt tot een verlaging van de hypothecaire inschrijving van € 998.316,47 (omgerekend fl. 2.200.000,-) naar € 907.560,43 (omgerekend fl. 2.000.000,-).
Na het overlijden van de vader van [ex-echtgenoot] , heeft [ex-echtgenoot] op 18 november 2007 [appellante] opgericht. [ex-echtgenoot] is enig bestuurder van [appellante] . Enig aandeelhouder van [appellante] is Stichting Administratiekantoor A3 (hierna: de STAK). [ex-echtgenoot] houdt alle door de STAK uitgegeven certificaten van aandelen. Daarnaast is hij één van de drie bestuurders van de STAK. Binnen de STAK heeft [ex-echtgenoot] een beslissende stem.
i. In februari 2008 is [vast goed] gesplitst. [appellante] is één van de verkrijgende rechtspersonen. [appellante] is rechtsopvolger van [vast goed] ten aanzien van (onder meer) de in de notariële akte van 18 december 1998 bedoelde geldlening(en).
In het kader van de echtscheiding hebben [geïntimeerde] en [ex-echtgenoot] in oktober 2010 afspraken met elkaar gemaakt, waarbij [ex-echtgenoot] voor zichzelf optrad en als bestuurder van [appellante] . Afgesproken werd dat [geïntimeerde] bij uitsluiting gerechtigd zou zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en dat zij de hypotheekrente voor haar rekening zou nemen. Conform de gemaakte afspraken heeft [geïntimeerde] over de periode vanaf eind oktober 2010 tot en met in ieder geval december 2014 de verschuldigde hypotheekrente aan [appellante] betaald. [geïntimeerde] betaalde op 28 oktober 2010 € 969,38 aan [appellante] en over de periode van november 2010 tot en met december 2014 betaalde [geïntimeerde] maandelijks € 2.656,58 aan [appellante] (productie 9, bijlage 12, bij akte eisvermindering van [appellante] en productie 7 bij conclusie van antwoord). Het bedrag van € 2.656,58 per maand is gebaseerd op een hypotheekrente van 3,25% per jaar over € 980.890,-.
Verder staat op een uitdraai van de bankrekening van [geïntimeerde] (productie 7, eerste blad, bij conclusie van antwoord) bij een door [ex-echtgenoot] op 8 januari 2015 naar [geïntimeerde] overgeboekt bedrag van € 17.522,36 als omschrijving vermeld:
‘voorlopige bruto alimentatie januari 2015 -/- verzekering, ozb, hypo.uitgaande verhuisdata 14-01-15’
De woning is verkocht en op 22 januari 2015 geleverd aan mevrouw [de huidige levenspartner van ex-echtgenoot] , de huidige levenspartner van [ex-echtgenoot] , tegen een koopprijs van € 990.000,-. De koopprijs is in mindering gebracht op hetgeen [ex-echtgenoot] en [geïntimeerde] nog aan [appellante] verschuldigd waren.
[appellante] heeft op 5 februari 2016 ten laste van [geïntimeerde] conservatoir derdenbeslag laten leggen onder Coöperatieve Rabobank U.A. te [vestigingsplaats] .
6.2.1.[appellante] heeft [geïntimeerde] gedagvaard. [appellante] heeft in conventie, na eisvermindering, gevorderd, samengevat, (i) betaling van € 431.054,- in hoofdsom vermeerderd met de contractuele rente vanaf 1 januari 2016 en (ii) vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 3.874,94, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
6.2.2.Aan de vordering ad € 431.054,- met rente heeft [appellante] – kort samengevat en naar het hof haar stellingen begrijpt – het volgende ten grondslag gelegd. [vast goed] heeft in totaal
€ 980.890,- aan [geïntimeerde] en [ex-echtgenoot] geleend voor de aankoop van de woning en de extra tuin, de verbouwing van de woning en de daarmee gemoeide kosten van de architect. Op grond van de notariële akte van 18 december 1998 waren [geïntimeerde] en [ex-echtgenoot] over dit bedrag een contractuele rente (hypotheekrente) verschuldigd. Die rente was 5,5% per jaar van 1999 t/m 2007. De contractuele rente is per 2008 verlaagd naar 3,25% per jaar en met ingang van 2011 naar 2,75% per jaar. Vanaf het aangaan van de leningen is de rente in rekening-courant geboekt en nooit aan [vast goed] respectievelijk aan haar rechtsopvolgster [appellante] betaald. [geïntimeerde] heeft alleen over de periode vanaf eind oktober 2010 tot en met december 2014 contractuele rente aan [appellante] betaald. De rente die jaarlijks verschuldigd wordt over de achterstallige rente is echter niet betaald.
Uit hoofde van de verstrekte leningen voor de aankoop van de woning, de verbouwingskosten, de architect kosten, de aankoop en aanleg van de extra tuin heeft [appellante] per 31 december 2014 van [geïntimeerde] en [ex-echtgenoot] € 839.020,- te vorderen, gespecificeerd als volgt:
Hoofdsom leningen: € 980.890,-
Rente tot en met december 2014: € 848.130,-
Af: koopsom woning -/-
€ 990.000,-
€ 839.020,-
Hoewel [geïntimeerde] en [ex-echtgenoot] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van de leningen, is [appellante] bereid om [geïntimeerde] slechts aan te spreken voor de helft van het door haar en [ex-echtgenoot] uit hoofde van de leningen verschuldigde bedrag. Dat is € 419.510,-, te vermeerderen met de over dit bedrag verschuldigde rente van € 11.544,- over het jaar 2015, dus in totaal € 431.054,-.
6.2.3.In reconventie heeft [geïntimeerde] gevorderd, samengevat:
- een verklaring voor recht dat het door [appellante] gelegde derdenbeslag (zie hierboven 6.1 onder l) onrechtmatig is jegens [geïntimeerde] ;
- het beslag op te heffen;
- [appellante] te veroordelen om binnen 48 uur na het te wijzen vonnis van die opheffing schriftelijk mededeling te doen aan de derde beslagene met afschrift aan [geïntimeerde] , op straffe van een dwangsom;
- [appellante] te veroordelen tot vergoeding van de schade die [geïntimeerde] door het beslag lijdt en zal lijden, op te maken bij staat,
met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
6.2.4.De reconventionele vorderingen zijn er kort gezegd op gegrond dat [appellante] geen vordering op [geïntimeerde] heeft en daarom ten onrechte beslag heeft gelegd.
6.2.5Partijen hebben over en weer elkaars vorderingen bestreden.
6.2.6.In het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie de vorderingen van [appellante] afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] op de weg van [appellante] had gelegen om haar stellingen feitelijk en concreet (nader) te onderbouwen en om ten minste de administratie van [vast goed] en haar rechtsopvolgster [appellante] met betrekking tot de hypothecaire leningen en de daarover verschuldigde rente over te leggen. [appellante] heeft dit echter nagelaten.
In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen (met dien verstande dat [appellante] is veroordeeld om voormelde mededeling binnen drie dagen na betekening van het vonnis te doen), kort gezegd omdat de vordering waarvoor [appellante] beslag heeft gelegd in conventie is afgewezen.