17.1.Bij brief van 12 november 2018 heeft de heer P.A. van Steensel (hierna: de
deskundige) het hof het volgende bericht:
“Het Gerechtshof heeft in haar beschikking van 15 december 2016, onder andere, de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd aan de deskundige:
1. Wat is de omvang van de pensioenaanspraak op de peildatum 29 maart 2013 in [de BV] B.V.
2. Wat is het aandeel van de vrouw daarin, berekend naar de maatstaven van de Wet Verevening Pensioenrechten na echtscheiding.
3. Wat is het bedrag dat nodig is voor de afstorting van het deel van de vrouw.
4. Wat is, rekening houdend met de al dan niet gedeeltelijke afstorting van de pensioenaanspraak van de vrouw, de liquidatiewaarde van [de BV] B.V.
Ik heb de vraagstelling van uw Hof als volgt geïnterpreteerd. Alle vragen moeten worden beantwoord naar de stand per 29 maart 2013. Dat wil zeggen de omvang van de pensioenaanspraak, het aandeel van de vrouw daarin en het bedrag dat nodig is voor afstorting van het deel van de vrouw en tenslotte de liquidatiewaarde.
Partij [de man] stelt zich op het standpunt dat het bedrag dat nodig voor de afstorting van het deel van de vrouw (vraag 2 en 4) per heden moet worden bepaald.
Graag verneem ik van u op welke datum liet bedrag moet worden berekend dat nodig is voor de afstorting van het deel van de vrouw, 29 maart 2013 of heden.”
Voorts schrijft de deskundige in zijn brief van 12 november 2018 het volgende:
“Met mijn brief van 1 februari 2018 heb ik partijen mijn conceptrapport in deze zaak doen toekomen met het verzoek daarop uiterlijk 2 maart 2018 te reageren. In eerste aanleg heb ik uitstel verleend tot 16 maart 2018 onder de voorwaarde dat als ik dan geen schriftelijke op- of aanmerkingen heb ontvangen, ik er dan van uit ga dat partijen geen op- of aanmerkingen hebben en dat het conceptrapport wat dat betreft ongewijzigd zal worden uitgebracht. Met mijn mail van 19 maart 2018 heb ik, na ruggenspraak te hebben gehouden met uw Gerechtshof, partijen een laatste uitstel gegeven tot vrijdag 6 april 2018.
[De advocaat van de man] heeft met haar mail van 8 november 2018 nog een aanvullende reactie van [Accountants- en Belastingadvieskantoor] Accountants- en Belastingadvieskantoor, gedateerd 24 april 2018, ingebracht. Deze reactie was, naar haar zeggen, per abuis, nog niet aan mij toegestuurd. Zie bijlage,
Ik ben van mening dat deze reactie, die nu pas wordt aangereikt, en ook gedateerd is na het verstrijken van de termijn om te reageren, tardief is en niet in mijn rapportage moet worden betrokken.
Ik verzoek u mij mede te delen of u zich met mij [sic] standpunt in dezen kunt verenigen.”