Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geintimeerde 1] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4728574 / 16-74)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het tegen [geintimeerden c.s.] verleende verstek;
- de memorie van grieven met producties.
3.De beoordeling
- € 1.107,-- ter zake een factuur van 1 januari 2014 voor de huur van de ligplaats over de periode van 1 april 2014 tot en met 31 maart 2015;
- € 139,23 aan wettelijke rente over het bedrag van € 1.107,--, berekend over de periode tot de inleidende dagvaarding;
- € 677,-- ter zake het plaatsen van het zeiljacht van [geintimeerden c.s.] in de winterstalling;
- € 48,22 aan wettelijke rente over het bedrag van € 677,-- berekend over de periode tot de inleidende dagvaarding;
- € 267,60 aan buitengerechtelijke kosten.
- de akte van [geintimeerden c.s.] van 1 juni 2016 is geen Nederlandse vertaling van de eerder door [geintimeerden c.s.] in de Duitse taal ingediende processtukken, maar een in de Nederlandse taal gesteld geschrift. De kantonrechter zal aan de eerdere processtukken van [geintimeerden c.s.] in de Duitse taal voorbij gaan en de akte van 1 juni 2016 beschouwen als een tijdig antwoord in conventie en een tijdige eis in reconventie (rov. 1.1 en 1.2).
- De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht in dit geschil en op het geschil is Nederlands recht van toepassing (rov. 4).
- [appellante] had niet het recht om eenzijdig de aan [geintimeerden c.s.] verhuurde ligplaats te wijzigen. Dat geldt te meer nu ligplaats K1 in het geheel niet te vergelijken is met de oorspronkelijke ligplaats L2 (rov. 5.1).
- Het handelen van [appellante] ten aanzien van de wijziging van de ligplaats wordt niet gerechtvaardigd door artikel 9 lid 1 van de Hiswa-voorwaarden (rov. 5.2).
- [appellante] kon zich als verhuurder van de ligplaats niet beroepen op een retentierecht (rov. 6.1 en 6.2).
- [appellante] heeft onrechtmatig jegens [geintimeerden c.s.] gehandeld door het zeiljacht van [geintimeerden c.s.] eigenmachtig aan de ketting te leggen zonder verlof te vragen voor het leggen van conservatoir beslag op het zeiljacht (rov. 6.3).
- De vordering van [appellante] ter zake de huur van de ligplaats over de periode van 1 april 2014 tot en met 31 maart 2015 is niet toewijsbaar omdat [appellante] het zeiljacht al vóór ingang van die periode onrechtmatig aan de ketting had gelegd en daardoor aan [geintimeerden c.s.] geen huurgenot heeft verschaft (rov. 7.1).
- De vordering van [appellante] ter zake de factuur van 1 oktober 2015 uit hoofde van zaakwaarneming is niet toewijsbaar, omdat niet kan worden gezegd dat [appellante] zich op redelijke grond heeft ingelaten met de behartiging van het belang van [geintimeerden c.s.] (rov. 7.2).
- De vorderingen in conventie moeten dus worden afgewezen (rov. 7.3).
- De partijen dienen ter zitting te verschijnen om, onder meer, de vorderingen in reconventie te bespreken (rov. 8.1 tot en met 8.4).
- Er is niet komen vast te staan dat [geintimeerden c.s.] de huur van de ligplaats in mei 2013 hebben opgezegd. [geintimeerden c.s.] hebben de ligplaatshuur over de periode van 1 april 2013 tot en met 31 maart 2014 voldaan. Omdat aan [geintimeerden c.s.] op 15 maart 2014 bleek dat hun zeiljacht aan de ketting was gelegd, hebben zij van genoemd jaar een halve maand geen huurgenot gehad. In verband daarmee moet [appellante] aan [geintimeerden c.s.] € 1.107 : 24 = € 46,13 vergoeden (rov. 2).
- Er moet een deskundige worden benoemd om te onderzoeken of het zeiljacht is beschadigd door de wijze waarop [appellante] het aan de ketting heeft gelegd en hoe groot de betreffende schade is (rov. 3.1 tot en met 3.5).
- [geintimeerden c.s.] hebben het voorschot op de kosten van het deskundigenbericht niet voldaan. Daardoor blijft onbewezen dat het zeiljacht is beschadigd door de wijze waarop het aan de ketting is gelegd (rov. 2.1).
- [geintimeerden c.s.] wensen het zeiljacht niet terug te ontvangen. Dat staat [geintimeerden c.s.] vrij, maar [geintimeerden c.s.] kunnen gelet op het voorgaande geen aanspraak maken op een vervangende schadevergoeding voor het zeiljacht met inventaris, motor en trailer (rov. 2.2).
- Aan [geintimeerden c.s.] komt over de periode van 15 maart 2014 tot 31 juli 2016 een vergoeding toe van € 1.088,54 ter zake de vaste kosten van het zeiljacht (27,5 maanden tegen € 475,-- per jaar) en van € 4.583,33 ter zake gederfd gebruik van het zeiljacht (27,5 maanden tegen € 2.000,-- per jaar) (rov. 2.3 tot en met 2.6).
- Ter zake de kosten die [geintimeerden c.s.] op 15 maart 2014 vergeefs hebben gemaakt om hun zeiljacht op te halen wordt € 167,73 toegewezen (rov. 2.7 en 2.8).
- € 5.671,87 vanaf 31 juli 2016;
- € 167,73 vanaf 15 maart 2014;
- € 46,13 vanaf 31 maart 2014.
- het alsnog toewijzen van de vorderingen van [appellante] in conventie;
- het alsnog geheel afwijzen van de vorderingen van [geintimeerden c.s.] in reconventie;
hebben wij (…) het ligplaatscontract wegens niet-nakoming opgezegd” en “
men was immers in onmin uit elkaar gegaan”, kan dit betoog niet anders worden begrepen dan als een beroep op ontbinding van de overeenkomst wegens een tekortkoming van [appellante] in de nakoming daarvan, omdat [appellante] aan hen niet langer het huurgenot leverde dat zij op grond van de huurovereenkomst mochten verwachten. Dit heeft aan [appellante] redelijkerwijs duidelijk moeten zijn en het hof moet op grond van artikel 25 Rv op dit punt de rechtsgronden aanvullen.
- a. € 1.088,54 ter zake vaste kosten (€ 475,-- per jaar maal 27,5/12)
- b. € 4.583,33 voor gederfd gebruik van het zeiljacht (€ 2.000,-- per jaar maal 27,5/12).
- de Duitstalige processtukken om de bij de behandeling van de grieven I en II gegeven redenen buiten beschouwing moeten blijven, én
- [geintimeerden c.s.] daarna in hun akte van 12 juli 2016 ten aanzien van deze post in totaal slechts € 1.166,67 hebben gevorderd.
4.De uitspraak
- het tussenvonnis van 2 november 2016, voor zover gewezen in conventie;
- het tussenvonnis van 28 juni 2017, voor zover bestreden door grief VIII;
- het eindvonnis van 20 december 2017, voor zover bestreden door grief X en voor zover gewezen in conventie;
- veroordeelt [appellante] om aan [geintimeerden c.s.] € 167,73 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 maart 2014;
- veroordeelt [appellante] om aan [geintimeerden c.s.] € 46,13 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2014;
- veroordeelt [geintimeerden c.s.] in de proceskosten van het geding in reconventie, en begroot die kosten aan de zijde van [appellante] op € 450,-- aan salaris gemachtigde;
- wijst het in reconventie meer of anders gevorderde af;