3.1.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- Bij huurovereenkomst van 16 juni 2015 heeft [geïntimeerde] aan [appellante 1] en [appellant 2] met ingang van 23 juni 2015 de woning aan de [adres] te [plaats] verhuurd. In artikel 3.1 van de huurovereenkomst staat dat de huurprijs bij aanvang van de huur € 650,-- per maand bedraagt. Tussen partijen staat echter vast dat de huur € 700,-- per maand bedraagt.
- Artikel 5.1 van de huurovereenkomst luidt als volgt:
‘Het gehuurde wordt opgeleverd en aanvaard in de staat zoals beschreven aangegeven in de bij de huurovereenkomst behorende gewaarmerkte omschrijving. Indien een dergelijke omschrijving niet is opgemaakt verklaart huurder het huurobject te aanvaarden in de staat waarin het zich bevindt.’
In het door [appellante 1] en [appellant 2] bij de inleidende dagvaarding overgelegde exemplaar van de huurovereenkomst is hier met de hand het volgende bijgeschreven:
‘heb woning niet gezien voor sleutels overdracht.’
Een gewaarmerkte omschrijving van de staat van het gehuurde zoals bedoeld in artikel 5.1 van de huurovereenkomst is niet in het geding gebracht en kennelijk niet opgemaakt.
- Bij brief van 29 maart 2016 hebben [appellante 1] en [appellant 2] [geïntimeerde] in gebreke gesteld wegens de aanwezigheid van een aantal gebreken aan het gehuurde. Volgens de brief hebben zij [geïntimeerde] al ‘maanden geleden’ op de hoogte gebracht van die gebreken en heeft [geïntimeerde] de gebreken nog niet verholpen.
- [appellante 1] en [appellant 2] hebben een brief in het geding gebracht van [voorzitter van de VvE] , voorzitter van de vereniging van eigenaren van het pand waar het gehuurde onderdeel van uitmaakt. Ook in deze brief zijn een aantal ernstige gebreken aan het gehuurde opgesomd.
- Bij brief van 16 juni 2016 heeft de advocaat van [appellante 1] en [appellant 2] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende medegedeeld:
‘Cliënten huren op basis van een huurovereenkomst vanaf 23 juni 2015 van u een woning (…)
Reeds in september 2015 hebben cliënten u medegedeeld dat er ernstige gebreken kleven aan hun huurwoning. (…)
Nu al vele maanden lang sprake is van ernstige gebreken die door u, als verhuurder, niet worden hersteld en waardoor dus cliënten in hun woongenot ernstig worden gedupeerd, zijn mijn cliënten gerechtigd tot een gedeeltelijke opschorting van de betaling van de maandelijkse huur en wel met terugwerkende kracht vanaf september 2015.
Dat houdt concreet in dat cliënten vanaf deze maand, juni 2016, een bedrag van € 75,-- huur per maand aan u zullen betalen en dat vanaf september 2015 cliënten met terugwerkende kracht van u een bedrag van € 5.175,-- vorderen (9 mnd. x € 575,--).’
- Bij brief van 23 juni 2016 heeft de incassogemachtigde van [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld aan de advocaat van [appellante 1] en [appellant 2] :
‘Cliënt deelt ons mede, dat hij wel de nodige inzet heeft gedaan met betrekking tot de gebreken, maar dat de onderhoudsmedewerkers, de door hem ingeschakelde personen zijn geweigerd aan de deur door uw cliënten, zodat zij niet tot de nodige werkzaamheden konden overgaan.
Cliënt handhaaft daarom zijn vordering.’
- Bij brief van 13 juli 2016 heeft de incassogemachtigde van [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld aan de advocaat van [appellante 1] en [appellant 2] :
‘Uw cliënten betalen op dit moment geheel geen huur. Dat is uiteraard niet de bedoeling.’
- Bij brief van 2 augustus 2016 heeft de advocaat van [appellante 1] en [appellant 2] aan de incassogemachtigde van [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
‘Namens cliënten sommeer ik uw cliënt binnen zeven dagen na dagtekening van deze brief alle buitenkozijnen van de woning te vervangen door kunststofkozijnen en het vervangen van de voordeurruit bij gebreke waarvan in kort geding vervanging van deze raamkozijnen en vervanging van de voorruit zal worden gevorderd op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 750,-- per dag.’
- [appellante 1] en [appellant 2] hebben [geïntimeerde] bij dagvaarding van 25 augustus 2016 in kort geding betrokken. In dat kort geding vorderden zij veroordeling van [geïntimeerde] tot vervanging van verrotte kozijnen aan de woning en vervanging van de gebroken voordeurruit op straffe van een dwangsom. [geïntimeerde] heeft in dat kort geding verweer gevoerd. De kantonrechter heeft, rechtdoende als voorzieningenrechter, [geïntimeerde] bij vonnis in kort geding van 28 september 2016 veroordeeld tot het verrichten van deugdelijk herstel van de kozijnen aan de buitenkant van de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
- Op verzoek van [appellante 1] en [appellant 2] heeft ing. [de inspecteur] van Wooninspectie Zeeland de woning op vrijdag 7 oktober 2016 geïnspecteerd. In het door hem naar aanleiding van deze inspectie opgestelde rapport heeft [de inspecteur] enkele gebreken opgesomd, hertsteladviezen gegeven en herstelkosten begroot.