Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief 1) en de puien (
grief 2). Deze twee grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
grieven 1 en 2reeds daarom falen.
grief 3komt [appellant] op tegen de afwijzing door de kantonrechter ten aanzien van een door [appellant] gestelde afspraak met betrekking tot vijfpuntsluitingen van de puien. In de offerte (zie productie 1 bij conclusie van antwoord) staat: “
Standaard uitvoering van de ramen met VERDEKT liggend, inbraak-werend beslag, conform de laatste anti-inbraak normen en bouwbesluit eisen. Deuren met 5 puntsluiting met HAKEN en PENNEN.!”. Ook staat in de offerte dat geleverd wordt een:
“Hefschuifraam, CP 130 LS, 1910 x 2600.”waarmee de schuifpui wordt aangeduid.
“hefschuifRAAM”(zie pagina 13 van zijn rapport onder het eerste omlijnde kader). In die zin belooft de offerte dus niets ten aanzien van vijfpuntsluitingen voor de schuifpuien. Deze conclusie is door de rechtbank overgenomen in rechtsoverweging 2.5. en wordt door het hof onderschreven. Voor zover [appellant] betoogt dat afgesproken is dat alle deuren en dus ook de schuifdeuren/puien van vijfpuntsluitingen zouden worden voorzien blijkt dit derhalve niet uit de offerte. Nu gesteld noch is gebleken wanneer dit dan wel zou zijn afgesproken kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn betoog dat [geïntimeerde] op dit punt tekort zou zijn geschoten in de overeenkomst. Ook aan de hand van de Haviltex-maatstaf komt het hof niet tot een andere conclusie (zie punt 6 memorie van grieven). Immers, [appellant] betoogt dat nadrukkelijk tussen partijen is gesproken over inbraakmaatregelen en deze zijn ten aanzien van de schuifpuien ook getroffen nu deze voldoen (blijkens de offerte) aan de laatste anti-inbraak normen, ze hebben alleen geen vijfpuntsluitingen. Verklaringen of gedragingen van [geïntimeerde] op grond waarvan [appellant] mocht menen dat vijfpuntsluitingen zijn overeengekomen zijn overigens niet gesteld. De conclusie is dan ook dat
grief 3faalt.
grief 4betoogt [appellant] dat de gebreken (die blijken uit het rapport van [partijdeskundige aan de zijde van appellant] ) ontbinding van de overeenkomst met [geïntimeerde] rechtvaardigen. Nu ook het hof het rapport en de bevindingen van Feron overneemt en tot de hare maakt, faalt ook deze grief. De door Feron vastgestelde gebreken rechtvaardigen niet de ontbinding van de overeenkomst. Het rapport van [partijdeskundige aan de zijde van appellant] vormt voor het hof geen aanleiding tot een ander oordeel.
Grief 4faalt eveneens.