6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [geïntimeerde] is in 1997 een vennootschap onder firma aangegaan met haar toenmalige echtgenoot [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] (hierna: de vof). In 2006 is de naam van de vof gewijzigd in [sailing] Sailing. Sinds 2006 hebben [geïntimeerde] en [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] via de vof een onderneming gevoerd waarmee vaar- en fietsvakanties in Kroatië werden aangeboden. Daarbij werd gebruik gemaakt van twee schepen, de [schip 1] en de [schip 2] , die werden bestuurd door [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] en waarop [geïntimeerde] mee voer en allerhande werkzaamheden verrichtte zoals het ontvangen en verzorgen van gasten.
[erflaatster] heeft in 2012 een bedrag van € 12.000,- uitgeleend. Vervolgens is op
11 november 2012 een schuldbekentenis opgemaakt met de volgende inhoud:
‘Hierbij verklaart ondergetekende, [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] , ( [sailing] ), te hebben geleend van [erflaatster] de som van € 12000,- (twaalfduizend euro) onder de volgende voorwaarden:
Hoofdsom € 12000,- à 4,5%, af te lossen in drie jaar. Rente te betalen ieder jaar op 11 oktober.’
De schuldbekentenis is door [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] en [erflaatster] voor akkoord ondertekend.
Er is niets afgelost op de lening van € 12.000,-. Ook de daarover verschuldigde rente is niet betaald.
[erflaatster] heeft in 2013 een bedrag van 600.000 Kroatische kuna uitgeleend. In verband daarmee is op 24 mei 2013 een geldleningsovereenkomst opgemaakt waarin staat vermeld:
‘Op maandag 20 mei j.l. is door mij gestort op de rekening van [cruises] Cruises ( [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] ) de som van kn. 600.000,- (zes honderdduizend kuna), gelijk aan € 80.000,-. Bij onderlinge afspraak tussen [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] en mijzelf, [erflaatster] , is overeengekomen dat van dit bedrag € 40.000,- in cash zal worden terugbetaald, uiterlijk 1-6-’13, voorts dat de resterende € 40.000,- zal worden voldaan uiterlijk
1-10-’13, vermeerderd met rente (5%) en kosten (ad € 3000,-).’
De overeenkomst is door [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] en [erflaatster] ondertekend.
Op 20 mei 2013 heeft [erflaatster] 600.000 Kroatische kuna laten overmaken naar een bankrekening op naam van [cruises] Cruises. [erflaatster] heeft daarvoor een overboekingskaart gebruikt waarop zij als omschrijving van de betaling heeft ingevuld ‘ [sailing] sailing’.
In de periode van 26 juni 2013 tot en met 1 juli 2015 is in totaal € 75.000,- aan [erflaatster] betaald ter zake van de tweede lening.
Op 31 december 2015 is de vof uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. [geïntimeerde] en [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] waren (in ieder geval) tot 31 december 2015 vennoten van de vof.
Op 12 januari 2016 heeft [erflaatster] conservatoire beslagen laten leggen ten laste van [geïntimeerde] en [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] .
i. Het huwelijk tussen [geïntimeerde] en [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] is op 23 december 2016 geëindigd door echtscheiding.
6.2.1.[erflaatster] heeft [geïntimeerde] en [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] in rechte betrokken en gevorderd, samengevat, hoofdelijke veroordeling van hen tot betaling van € 13.810,- en € 11.242,50, vermeerderd met de contractuele rente van respectievelijk 4,5% en 5% per jaar vanaf 18 december 2015, met veroordeling van [geïntimeerde] en [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] in de beslagkosten en de proceskosten, inclusief nakosten.
6.2.2.In eerste aanleg is aan deze vorderingen, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [erflaatster] heeft bovengenoemde twee leningen aan [geïntimeerde] en [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] verstrekt ter financiering van de bedrijfsactiviteiten van de vof, te weten voor het onderhoud van een schip (eerste lening) en voor de aankoop van een tweede schip, de [schip 2] (tweede lening). Op de eerste lening is niets betaald en de tweede lening is slechts gedeeltelijk afgelost. Per 18 december 2015 bedragen de schulden uit hoofde van de verstrekte leningen, inclusief contractuele rente, € 13.810,12 (eerste lening) en € 11.242,50 (tweede lening). Het gaat hier om schulden van de vof, omdat de leningen zijn verstrekt voor de exploitatie van de vof. [geïntimeerde] en [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] zijn als vennoten hoofdelijk aansprakelijk voor die schulden.
6.2.3.De procedure tussen [erflaatster] en [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] is geëindigd met een vonnis van de rechtbank van 1 juni 2016 waarin, kort gezegd, een vaststellingsovereenkomst is opgenomen die [erflaatster] en [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] op 31 maart 2016 met elkaar hebben gesloten. In die overeenkomst heeft [toenmalige echtgenoot van geintimeerde] zich onder meer verbonden om € 25.052,62 (hof: € 13.810,12 + € 11.242,50) aan [erflaatster] te betalen ter zake van de leningen. Hij heeft daar niet aan voldaan.
6.2.4.[erflaatster] is op 21 juni 2016 overleden.
6.2.5.[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
6.2.6.In het bestreden eindvonnis van 29 maart 2017 heeft de rechtbank de vorderingen van [erflaatster] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. Daartoe oordeelde de rechtbank onder meer dat [erflaatster] er redelijkerwijs niet van mocht uitgaan dat de vof partij was bij de geldleningsovereenkomsten, zodat [geïntimeerde] niet tot nakoming van de verplichtingen uit die overeenkomsten is gehouden.
6.2.7.Opmerking verdient nog het volgende. Anders dan in het bestreden vonnis staat vermeld, is na het overlijden van [erflaatster] het geding bij de rechtbank niet door haar erfgenamen voortgezet. Blijkens het proces-verbaal van de comparitie in eerste aanleg is [appellant] (als materiële procespartij) ter zitting verschenen voor het geven van inlichtingen namens de erfgenamen. Uit de stukken blijkt niet dat het geding is geschorst overeenkomstig artikel 225 lid 2 Rv en vervolgens op de voet van artikel 227 Rv is hervat tussen de erfgenamen en [geïntimeerde] . Tijdens het pleidooi in hoger beroep hebben de advocaten ook bevestigd dat van een dergelijke schorsing geen sprake is geweest. Bij gebreke hiervan wordt het geding op naam van [erflaatster] voortgezet, zo volgt uit artikel 225 lid 2 Rv. In de kop van het vonnis staat daarom ten onrechte als partij ‘de erfgenamen van [erflaatster] ’ vermeld. Het dictum is echter wel conform het bepaalde in de laatste volzin van dit artikellid, nu [erflaatster] is veroordeeld in de proceskosten.
Gezien het voorgaande gaat het hof ervan uit dat het geding bij de rechtbank op naam van [erflaatster] is voortgezet.