ECLI:NL:GHSHE:2019:1689

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
200.225.979_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de aansprakelijkheid van bestuurders in het kader van faillissementen. De appellanten, [appellante 1] en [appellant 2], zijn in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin hen hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schulden van de gefailleerde vennootschappen [facilitair] Facilitair B.V. en [zorg] Zorg B.V. De curator had in eerste aanleg gevorderd dat de bestuurders aansprakelijk zouden worden gesteld voor de faillissementstekorten, en de rechtbank had deze vordering toegewezen. De curator stelde dat de appellanten hun taken als bestuurders onbehoorlijk hadden vervuld, wat zou hebben geleid tot de faillissementen van de vennootschappen. De rechtbank had hen veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 500.000,00 en in de proceskosten. In hoger beroep heeft de curator aangevoerd dat de appellanten niet-ontvankelijk zouden zijn, omdat de andere bestuurders geen hoger beroep hadden ingesteld en het vonnis tegen hen onherroepelijk was geworden. Het hof heeft de zaak aangehouden voor een akte van de appellanten, waarin zij op het verweer van de curator kunnen reageren. De beslissing van het hof om de zaak aan te houden, geeft de appellanten de kans om hun standpunt verder toe te lichten en de curator de gelegenheid om hierop te reageren. De zaak is op 7 mei 2019 behandeld en het hof heeft de verdere beslissing aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
afdeling civiel recht, handel/familie
zaaknummer gerechtshof 200.225.979/01
(zaaknummer rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, C/01/307185 / HA ZA 16-293)
arrest van 7 mei 2019
in de zaak van

1.[appellante 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [appellant 2],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden sub 2 en 4,
hierna: gezamenlijk [appellanten c.s.] en afzonderlijk [appellante 1] en [appellant 2] ,
advocaat: mr. I.R.M. Goedings,
tegen:
G. TE BIESEBEEK Q.Q.,
in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van
[facilitair] FACILITAIR B.V.en
[zorg] ZORG B.V.,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: de curator,
advocaat: mr. B.A.P. Sijben.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 5 juli 2017 dat de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 3 oktober 2017,
- het exploot van anticipatie van de curator van 12 oktober 2017,
- het faxbericht van [appellanten c.s.] van 23 oktober 2017,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1.
In deze zaak heeft de curator in eerste aanleg – samengevat – gevorderd [beheer 1] Beheer B.V. (hierna: [beheer 1] ) en [beheer 2] Beheer B.V. (hierna: [beheer 2] ) als bestuurders, en [appellante 1] en [appellant 2] als indirect bestuurders (via respectievelijk [beheer 1] en [beheer 2] ), van [facilitair] Facilitair B.V. en van [zorg] Zorg B.V. (beiden gefailleerd op respectievelijk 22 december 2015 en 29 januari 2016) aansprakelijk te oordelen voor de schulden in de faillissementen van voornoemde vennootschappen, en hen te veroordelen tot betaling van de faillissementstekorten nader op te maken bij staat. Subsidiair heeft de curator – samengevat – gevorderd [beheer 1] en [beheer 2] te veroordelen tot betaling van hetgeen zij op grond van hun (voor zover nodig nog te corrigeren) rekening-courant verhoudingen met de gefailleerde vennootschappen aan deze vennootschappen schuldig zijn. De curator heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [beheer 1] , [beheer 2] , [appellante 1] en [appellant 2] hun taak als (indirect) bestuurders van de gefailleerde vennootschappen onbehoorlijk hebben vervuld, en dat het aannemelijk is dat dit de oorzaak is van de faillissementen. De rechtbank heeft hen hoofdelijk veroordeeld de faillissementsschulden van de gefailleerde vennootschappen te betalen, nader op te maken bij staat en heeft [beheer 1] , [beheer 2] , [appellante 1] en [appellant 2] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 250.000,00 voor iedere gefailleerde vennootschap (derhalve in totaal € 500.000,00). [beheer 1] , [beheer 2] , [appellante 1] en [appellant 2] zijn ook veroordeeld in de proceskosten. Tegen deze beslissing zijn alleen [appellante 1] en [appellant 2] in hoger beroep gekomen.
2.2.
Bij memorie van antwoord heeft de curator gewezen op het feit dat [beheer 1] en [beheer 2] geen hoger beroep hebben ingesteld en dat het vonnis van de rechtbank tegen hen onherroepelijk is geworden. Dit betekent volgens de curator dat ook [appellante 1] en [appellant 2] als bestuurders van [beheer 1] en [beheer 2] op grond van artikel 2:11 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn. De grieven van [appellanten c.s.] zien feitelijk op de aansprakelijkheid van [beheer 1] en [beheer 2] als bestuurders van de gefailleerde B.V.’s, welke aansprakelijkheid onherroepelijk vaststaat. De hoofdelijke verbondenheid van [appellanten c.s.] (als bestuurders van [beheer 1] en [beheer 2] ) is op grond van artikel 2:11 BW een gegeven. Tegen die hoofdelijke verbondenheid zijn geen grieven gericht. [appellanten c.s.] zou daarom niet-ontvankelijk zijn in het hoger beroep, aldus de curator.
2.3.
Op dit verweer van de curator heeft [appellanten c.s.] nog niet gereageerd. [appellanten c.s.] zal daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld door middel van een te nemen akte. De curator mag hierop bij akte antwoorden.
2.4.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
3.1.
verwijst de zaak naar de roldatum van 4 juni 2019 voor akte zoals hiervoor onder 2.3. weergegeven, waarna de curator op de rol van drie weken daarna bij akte mag antwoorden ;
3.2
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en R.A. van der Pol, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2019.
de griffier, de rolraadsheer,