In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de rechthebbende tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een bewind is ingesteld over zijn goederen. De rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat mr. R. Wouters, verzoekt het hof om de beschikking van 12 april 2018 te vernietigen. De rechtbank had eerder op 23 november 2017 een provisioneel bewind ingesteld, dat op 12 april 2018 werd opgeheven en vervangen door een definitief bewind, gebaseerd op de lichamelijke en geestelijke toestand van de rechthebbende. De rechthebbende betwist dat hij niet in staat is zijn financiële belangen te behartigen en voert aan dat er geen medische gronden zijn voor het bewind. Hij stelt dat hij in staat is om zijn eigen financiële zaken te regelen en dat eerdere beslissingen van de rechtbank onterecht zijn.
De bewindvoerder, mr. M.W. Veldhuijsen, heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat er sprake is van inadequate financiële beslissingen door de rechthebbende, die heeft geleid tot hoge schulden en een onduidelijke financiële situatie. De dochters van de rechthebbende hebben ook hun zorgen geuit over de geestelijke gezondheid van hun vader en de veranderingen in zijn gedrag. Het hof heeft de medische rapportages en de verklaringen van de betrokkenen in overweging genomen en komt tot de conclusie dat er voldoende redenen zijn om het bewind te handhaven. Het hof oordeelt dat de rechthebbende niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, en bevestigt de beschikking van de rechtbank.
De beslissing van het hof is dat de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant wordt bekrachtigd, en het meer of anders verzochte wordt afgewezen. Deze uitspraak is gedaan op 2 mei 2019, in aanwezigheid van de griffier.